100
3 December 1936.
UITVOERING ARMENWET ONDER
RECHTSTREEKSCHE VERANTWOORDELIJ KHEID
VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS.
AAN DEN RAAD.
In de raadsvergadering van 24 September j.l. werd
door den heer H. J. W. B. Disselkoen het volgende
voorstel ingediend:
„De Raad noodigt Burgeineester en Wethou-
ders uit voorstellen in te dienen, waardoor de
Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon onder
rechtstreeksche verantwoordelijkheid van het ge-
nreentebestuur zal worden gebracht".
Over dit voorstel, dat in onze handen werd gesteld
om prae-advies, rapporteeren wij U het navolgende.
De regeling van de burgerlijke armenzorg laat de
Armenwet grootendeels over aan den gemeentelijken
wetgever, wiens voorschriften de goedkeuring behoe-
ven van Gedeputeerde Staten. De Armenwet laat ver-
schillende mogelijkheden open voor regeling der
gemeentelijke armenzorg.
De eerste mogelijkheid is om de armenzorg te or-
ganiseeren zooals dat in deze gemeente het geval is.
De zorg voor de armen is dan opgedragen aan een
burgerlijke insteliing van weldadigheid, als bedoeld
in art. 2, lid 1, sub a der Armenwet. Een dergelijke
instelling is volkomen onafhankelijk van hetgemeente-
bestuur, voor zoover zij zich houdt binnen de gren-
zen van de door haar opgeinaakte en den Raad goed-
gekeurde begrooting.
De tweede mogelijkheid bestaat in het hebben van
een burgerlijke instelling van weldadigheid met een
bestuur, dat mede bestaat uit leden van den Raad
en het College van Burgemeester en Wethouders.
De derde mogelijkheid is, dat het bestuur der in-
stelling is samengesteld uit dezelfde leden, waaruit
het College van Burgemeester en Wethouders bestaat.
Ten vierde is het mogelijk de armenzorg door Bur-
gemeester en Wethouders, als College, ter hand te
doen nemen.