256
3 December 1936.
beging. Een van de in dit opzicht meest bevoorrechte
raadsleden, een der allereersten die ingelicht werden,
was de heer Von Meyenfeldt, en deze had zoo'n haast
om zijn nieuw verworven kennis hier te uiten, dat hij
vooraf zelfs geen tijd had, de juistheid van die kennis
bij den Burgemeester te gaan toetsen.
Dit was te meer noodig geweest omdat de heer Vou
Meyenfeldt dan ook zeker weerhouden zou zijn, de
ernstige fout te maken, hier een aânval te richten op een
ambtenaar ter secretarie. Burgemeester en Wethouders
hebben de feitelijke onhoudbaarheid van de beschul-
diging jegens dezen ambtenaar, in het prae-advies
afdoende aangetoond.
Maar houdbaar of onhoudbaar, juist of onjuist, cri-
tiek op een ambtenaar hoort in den Raad niet thuis.
Spreker kan wel verzekeren, dat de Sociaal Democra-
tische fractie ook wel eens volop critiek heeft op een-
ambtenaar of een ainbtenares in deze gemeente. Maar
zij uit dat niet in den Raad, omdat niet deze ambte-
naar of deze ambtenares aan den Raad verantwoordelijk
is. De politieke verantwoordelijkheid, ook voor de
ambtenaren, berust bij den betrokken Wethouder of
bij het College, en tot dezen behoort de eventueele
critiek in den Raad zich te richten.
Men zal gevoelen, zegt spreker, welk een genoegen
er voor hem als leek in ligt, dit staatsrechtelijke lesje
aan een jurist te mogen geven.
Trachtte de heer Von Meyenfeldt ten onrechte de
schuld te leggen op de schouders van een ambtenaar„
in de minderheidsopmerkingen wordt ook een poging
gedaan, Maatschappelijk Hulpbetoon te verontschuldigen
en de schuld te leggen bij „de andere partij". „De
andere partij". Het zijn wël gezonde verhoudingen, die
middels deze minderheidsopmerkingen uit het College
naar buiten treden, zegt spreker.
Daar is een conflict tusschen het hoofd van de ar-
menzorg, tevens de hoogste autoriteit, de hoogste ge-
zagdrager in de genieente en het bestuur van Maat-
schappelijk Hulpbetoon, dat wel een zekere autonomie
heeft, doch een autonomie van lagere orde, en in plaats
dat het geheele Coilege als één man het hoogste gezag
in de gemeente schraagt en draagt, is er een minder-
heid, die deze hoogste autoriteit voorstelt als een
s'echts gelijkwaardige „andere partij", die dan bovendien
nog door gebrek aan soepelheid de zondebok zou zijn.