3 December 1936.
269
het College van Burgemeester en Wethouders.
Blijft dus over de vierde mogelijkheidliet uitoefenen
van de armenzorg door Burgemeester en Wethouders
als zoodanig.
Hier vervalt het bezwaar, dat de Raad of Burge
meester en Wethouders geen voldoenden invloed zouden
hebben. Men zou dus tot de conclusie kunnen komen,
dat de oplossing vrij eenvoudig is, n.l. het opheffen
van den Dienst van Maatschappelijk Hulpbetoon en het
toevertrouwen van deze belangrijke taak aan het Col-
lege van Burgemeester en Wethouders.
Nu worden echter door de minderheid van het College
ook tegen dit systeem bezwaren te berde gebracht. En
wat voor bezwaren.
„Directe verantwoordelijkheid van Raad en uemeen-
tebestuur voor armenverzorging heeft in dezen demo-
cratischen tijd haar groote bezwaren,Juist ten opzichte
van bovengenoemde eigenschappen Dat is dus ten
opzichte van zuinigheid, onpartijdigheid en grooten
11Vja zeker, dat staat er. Met even zooveel woorden.
De Raad kan natuurlijk slechts gissen, wie hier die
minderheid van het College is. Maar spreker heeft zich
toch met verwondering afgevraagd, of het nu al zoo
ver is gekomen, dat het mogelijk is, dat in dezen de-
mocratischen tijd, in dit democratisch land, een lid
van een der democratische gemeenteraden, zonder de-
mocratische verkiezingen, zijn plaats afstaat aan iemand
die zulke fascistisch getinte woorden spreekt.
Naar spreker echter heeft opgemerkt, zitten achter
de tafel van Burgemeester en Wethouders nog steeds
dezelfde personen. Geen der leden heeft zijn plaats
afgestaan aan een aanhanger der dictatuur.
Het kan dus niet anders, of deze woorden, dat m
dezen democratischen tijd directe verantwoordelijkheid
van Raad en Gemeente groote bezwaren heeft ten
opzichte van zuinigheid, onpartijdigheid en grooten
ijver deze felle aanval tegen de democratie, îs at-
komstig van iemand, die zich lid durft te noemen van
een politieke partij, die de democratie wil verdedigen.
Het lijkt hem wenschelijk dat deze minderheid van
het College thans onomwonden verklaart, of ook voor
die minderheid, ook in dezen tijd, de democratische
staatsinstellingen, met uitsluiting van alle andere vor-
men van staatsinrichting, de eenige zekerheid vormen