214
24 November 1938.
antwoording moeten aanvaarden, maar geen voorschril-
ten mogen geven. 2e. wat Burgemeester en Wethou-
ders, nu dan in meerderheid, voorstellen, kan door hen
niet behoorlijk worden uitgevoerd, „de Raad zal inter-
pelleerenen als er iemand door Burgemeester en
Wethouders is aanbevolen, moet er, om den Raad het
interpelleeren te beletten, door de meerderheid, die de
heer Van der Erf wil aanvoeren, iemand benoemd wor-
den, die Burgemeester en Wethouders niet hebben aan-
bevolen. Dit zijn, om het niet sterker uit te drukken,
volgens spreker, zeer onjuiste, zeer ondoordachte en
daardoor zeer onmogelijke grondslagen voor een ge-
meentebeleid. En al maakt zich de Wethouder, die zich
tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders
verzet, ook los van de toeiichting, dat hij de amende-
menten steunt noemt spreker bedenkelijk en geeft hem
te denken. Het moet spreker van 't hart, dat de Wet-
houder, tenzij hij van de dwalingen zijns weegs terug-
keert, hiermee de gemeente geen dienst bewezen heeft
en aanleiding geeft om te denken, dat hij er voorstander
van is, om een, zij het verouderd, maar dan toch op de
Armenwet steunend lichaam, dat autonome rechten
heeft, wil afschaffen om een instelling onder zijn ver-
antwoordelijkheid te krijgen, die niet aan het gemeente-
bestuur verantwoording schuldig is. Notabene het Ge-
meentebestuur, waarvan hij zelf deel uitmaakt. De toe-
lichting van den heer Van der Erf was, volgens spreker,
onontbeerlijk, om deze feiten te kunnen constateeren en
na rustige overweging, in het openbaar te zeggen. Te-
veel wordt reeds in onze gemeente gesproken over de
vraag of het gemeentebestuur niet méér voor zijn ver-
antwoording neemt, op dit punt, dan het feitelijk kan.
En nu de toelichting er met niet meer te weerspreken
woorden ligt, nu wil spreker gaarne zeggen, dat hem
de vreemde toestand waarin deze amendenrenten den
Raad gebracht hebben, niet meer vreemd voorkomt,
maar heel duidelijk.
Spreker hoopt, dat deze amendementen worden ter-
zijde gelegd, dat de minderheid van Burgemeester en
Wethouders tot de meerderheid terugkeert, waarbij zij
indertijd behoorde, en dat het voorstel van Burgemees-
ter en Wethouders zonder eenige aarzeling wordt aan-
genomen met inbegrip van de toezegging aangaande
de verplichte zittingen der Commissie van advies, waar-
door het derde amendement overbodig wordt.