216 24 November 1938.
van het toelichtende raadsstuk voornamelijk over sociale
zaken gehandeld wordt, dus over een andere taak dan
Maatschappelijk Hulpbetoon te verrichten heeft. Armen-
zorg staat z.i. geheel apart van sociale zaken en dient
apart te blijven, omdat het nu eenmaal gansch ver-
schillende zaken zijn. Zoodra men die twee onder één
noemer tracht te brengen, laat men één van beide van
karakter veranderen. ln dat gevai zou rnen van Armen-
zorg iets inaken, dat niet met de wet in overeenstem-
ming is. Sociale zaken draagt het karakter van een
algemeenen maatregel met betrekking tot de geheele
bevolking of een bepaald deel daarvan en voor zoover
deze zorg zich richt naar de belangen van een bepaal-
den persoon, wordt ze slechts verleend in zooverre deze
persoon, hetzij door arbeid, hetzij door het betalen
van geld zich daarvoor een offer getroost heeft. Bij
arnrenzorg is er van eenige tegenprestatie geen sprake
en deze zorg regelt zich naar de gebleken behoefte van
den ondersteunde. Als spreker dit in het oog houdt. dan
meent hij, dat op de gronden in het raadsstuk ge-
noemd, de opheffing van Maatschappelijk Hulpbetoon
niet conform de Wet zou zijn. In art. 18 van de Armen-
wet wordt n.l. gezegd, dat alle overige burgerlijke in-
stellingen, w.o. Maatschappelijk Hulpbetoon begrepen
is, niet worden opgeheven, dan wanneer het belang
van de armenverzorging de opheffing vordert en de
Armenraad is gehoord. Een Armenraad bestaat hier
niet; daarover behoeft dus hier niet gesproken te wor-
den. Maar wel, aldus spreker, moet gevraagd worden
of het belang van de armenverzorging de opheffing
vordert. Niet dus het finantieel belang en ook niet het
belang van een organisatorische samenwerking met
andere geineentelijke diensten, maar enkel het belang
van de arinenverzorging. In het toelichtende raadsstuk
wordt, zooals gezegd, voornamelijk gesproken over
sociale zaken, inaar er wordt ook over het werk van
Maatschappelijk Hulpbetoon gehandeld. Als spreker het
goed ziet echter alleen in de eerste overweging, die
hierop neerkomt, dat Maatschappelijk Hulpbetoon steeds
drukker werk krijgt. Maar deze overweging kan naar
sprekers meening naar art. 18 een maatregel van op-
heffing niet dragen. Maar, aldus spreker, stel nu, dat
er feiten zijn, die overeenkomstig art. 18 een nraatregel
als thans voorgesteld tengevolge mogen hebben, dan
zou hij toch bezwaar hebben tegen een onderbrenging