24 November 1938.
217
van de armenzorg onder een dienst van sociale zaken.
5preker heeft de gronden voor dit bezwaar reeds ge-
noernd. Zelfs zou hij, indien er voldoende wettige gron-
den voor opheffing zouden zijn, bezwaar hebben tegen
het rechtstreeks behartigen van den arnrenzorg door het
College van Burgemeester en Wethouders. Want bij
opheffing van Maatschappelijk Hulpbetoon in zijn hui-
digen vorm, zijn er nog twee andere mogelijkheden,
zooals Burgemeester en Wethouders vroeger omstandig
hebben uiteengezet. Spreker zou in dat geval die andere
mogelijkheden dan nog de voorkeur geven, want een
scheiding van armenzorg en politiek kornt hem toch wel
hoogst noodzakelijk voor, evenals de zelfstandigheid
van degenen, die met de armenverzorging belast zijn.
Sprekers bezwaren richten zich in gelijke mate tegen de
amendementen.
De heer Audretsch constateert, dat zoowel Burge-
meester en Wethouders als de heer Van der Erf, het
roerend eens zijn in hun lof voor het werk van de heeren
van Maatschappelijk Hulpbetoon, die zich zoo belange-
loos voor hun taak geven, terwijl zij het ook eens zijn
over het feit, dat er meer contact moet geschapen wor-
den met het bestuur van Maatschappelijk Hulpbetoon.
Burgemeester en Wethouders willen dit door inschake-
ling van een ambtenaar hunner secretarie, hetgeen toch
de meest voor de hand liggende weg is, en de heer
Van der Erf wil een dienst van sociale zaken, geheel
onafhankelijk van de secretarie. Dit zou er op neer
komen, dat de zaak dan toch blijft zooals zij is, en dat
wil de heer Van der Erf toch ook niet. Spreker zou in
gemoede willen vragen wat, redelijkerwijze, tegen het
voorstel van Burgemeester en Wethouders is in te bren-
gen. De heer Van der Erf rneent, dat inschakeling van
een ambtenaar de uitvoering van het werk van Maat-
schappelijk Hulpbetoon te streng aan de voorschriften
zal binden. Dit zou juist, aldus spreker, waar dit noodig
mocht blijken, de reden zijn, waarom de oplossing van
Burgemeester en Wethouders gewenscht is. Het gaat
hier om de distributie van ruim f 100.000.Dit is geld,
dat in hoofdzaak door de burgerij moet worden opge-
bracht, volgens allerlei fiscale wetten en regels, die
meest allesbehalve minzaam zijn. Is het dan, aldus spre-
ker, niet billijk, dat de verdeeling van dit geld onder
de behoeftige medeburgers, ôök onder medetoezicht