224 24 November 1938. den onder directe verantwoordelijkheid van Burge- meester en Wethouders. Dit is, volgens spreker, het kernpunt van de discussies van hedenavond. Nader dient dan, na het doen van een keuze tusschen beide mogelijkheden, onder oogen te worden gêzien op welke wijze die regeling zal worden uitgewerkt. Hierbij kun- nen dan ook de amendementen van den heer Van der Erf ter sprake komen. In eersten aanleg, aldus spreker, gaat het dus om de keus tusschen beide door hern genoemde mogelijkheden. Die keuze is voor spreker niet moeilijk. Keeds bij de behandeling van een des- betreffend voorstel-Disseikoen in 1936, heeft spreker er op gewezen. dat het in een tijd, waarin de bemoeienis van Maatschappelijk Hulpbetoon zich tot steeds meer- dere ingezetenen uitstrekt, een eerste vereischte is, dat degenen, waarin deze ingezetenen hun vertrouwen heb- ben uitgesproken, in dit geval dus de Raad en het Col- 'ege yan Burgemeester en Wethouders, ook een be- hoorlijken inv'oed hebben in een voor die ingezetenen zoo belangrijke zaak als de armenzorg. Spreker weet echter, dat er menschen zijn, en ook onder de leden van den Raad zullen zij worden aangetroffen, die van meening zijn, dat juist bij een onderwerp als armen- zorg zooveel mogelijk het particulier element dient te worden benut en een dienst met bezoldigde ambtenaren hier uit den booze is. Spreker kan voor die opvatting îets voelen. Hij kan zich voorstellen, dat er een tijd geweest is, b.v. de tijd waarin de Armenwet tot stand kwam, waarin de Overheid in deze slechts een zeer aanvullende taak had. Een tijd waarin men niet, gelijk thans veelal het geval is, los naast elkander voortleefde onder het motto: „ben ik mijn broeders hoeder?", maar waarin de een zich verantwoordeliik gevoelde tegenover den ander, een tijd, waarin het dus vanzelfsprekend was, dat een in moeilijkheden geraakt burger door andere burgers geholpen werd. Toen deze hulp op den duur met meer voldoende was, lag het voor de hand, dat de Overheid de voor armenzorg beschikbaar ge- stelde gelden niet door haar ambtenaren, doch door een commissie uit de burgerij, liet beheeren en uitgeven. Op deze wijze toch waren iangen tijd de vrijwillig bijeengebrachte gelden voor armenzorg besteed Het was dus haast vanzelfsprekend, daf de Overheid bij haar regeling van de armenzorg zich aansloot bij dit in het volksbestaan levende instituut. Doch die tijden

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1938 | | pagina 32