24 November 1938. 239
chefs heeft, omdat als men ze noodig heeft, ze dan
voor de één en dan voor den ander uit zijn. Het lijkt
spreker onjuist, dat detacheering bij Maatschappelijk
Hulpbetoon inhoudt, dat geen verantwoording schuldig
zou zijn aan Burgemeester en Wethouders, oimdat er
niet één ambtenaar in gemeentedienst is die vrij staat,
Spreker meent, dat aan dezen toestand gauw een eind
moet komen.
De Voorz.itter inerkt op, dat deze toestand veranderd
zou zijn, als de Raad het voorstel i.z. de Armenzorg van
Burgemeester en Wethouders had aangenomen.
De heer Van Unen meent, dat waar deze verhouding
nu blijft bestaan er toch maatregelen genomen moeten
worden.
De heer Dr. Droog, Wethouder, wijst er op, dat de
gedelegeerde van den Raad in Maatschappelijk Hulp-
betoon zitting heeft en alles ziet. Dit is de schakel tus-
schen Burgemeester en Wethouders en Maatschappeiijk
Hulpbetoon.
De heer Van Unen is van meening, dat dit aan de
positie van den ambtenaar niets af doet.
De heer Dr. Droog, Wethouder, zegt, dat de bezwa-
ren van den heer Van Unen slechts theoretisch zijn,
doch dat alles tot nu toe in de practijk goed gegaan is.
De heer Voors hoort met verbazing dat, nu de be-
slissing gevallen is, er getracht wordt een bepaalden
vorm te vinden om aan de autonomie van Maatschappe-
lijk Hulpbetoon te geraken. Spreker is van meening,
dat als de heer Van Unen dit zoo belangrijk vindt, dan
Maatschappelijk Hulpbetoon de volledige beschikking
over dezen ambtenaar moet worden gegeven en niet nu
aan Burgemeester en Wethouders de gelegenheid moet
geven dezen ambtenaar af en toe op de vingers te tik-
ken. Spreker noemt dit nakaarten.
De heer Van Unen neemt de autonomie van Maat-
schappelijk Hulpbetoon aan. Hij is er echter tegen, dat
een ambtenaar twee heeren heeft. Spreker is van mee-
ning, dat de ambtenaar geheel onder Maatschappelijk
Hulpbetoon rnoet komen of anders geheel onder Burge-
meester en Wethouders.
De heer Disselkoen voelt de bezwaren van den heer
Van Unen volkomen aan. Als deze tweeledige functie