188
25 Mei 1939.
Meyenfeldt heeft beluisterd, zich zoo druk rnaakt, om
nog twee verordeningen te voegen bij de vele die we
reeds hebben. De partij van den heer Mr. von Meyen-
feldt staat anders altijd aan den kant van Burgemeester
en Wethouders en is voor handhaving van het gezag.
Wat in de Bioscoopwet is vastgelegd, is niets anders
dan gesanctionneerde delegatie van bevoegdheid, in den
geest van delegatie voor verhuur en verpachting van
gemeente-eigendommen. Dergelijke zaken worden altijd
aan Burgemeester en Wethouders overgelaten. Nu ech-
ter acht" de heer Mr. von Meyenfeldt, die anders een
gezagspilaar is, delegatie niet wenschelijk. Spreker
vraagt zich af, of de heer Mr. von Meyenfeldt hiertoe
soms aanleiding vindt in de samenstelling van het Col-
lege van Burgenreester en Wethouders. Het lijkt hem
niet juist Burgemeester en Wethouders nu niet te ver-
trouwen. De logica ontgaat spreker. Hij vindt het geen
slecht figuur als de Raad zijn dagelijksche leiders ver-
trouwen schenkt.
Ten aanzien van de nakeuring door den heer Mr.
von Meyenfeldt bepleit, merkt spreker op, dat door den
voorstel'ler geen maatstaven daarvoor zijn aangegeven
in tegenstelling met den heer van der Erf, die ten aan-
zien van dit onderwerp verder is gegaan en zich positief
daarvoor heeft uitgesproken op grond van de zedelijk-
heid. Dit is volgens spreker een pijnlijk onderwerp. Hij
heeft niet den indruk, dat door de Centrale Keurings-
commissie gekeurde films onzedelijk zijn. Als de heer
van der Erf nakeuring wenscht, dan moet daar een reden
voor zijn, Spreker komt wekelijksch in een bioscoop-
theater en kan de films dus beoordeelen. Spreker komt
tot de conclusie, dat als men op dit gebied nakeuring
wenscht, er iets fout is en men dan daarvoor argumen-
ten en bewijzen moet hebben. Voorts dient men aan te
geven hoe de nakeuring moet geschieden. Zoo zou het
kunnen gebeuren, dat dan films vertoond zullen worden,
die gekeurd zijn volgens de maatstaven, aan te leggen
door een minderheid. Spreker gelooft, dat men zich op
het gebied der zedelijkheid moet richten naar de inzich-
ten der Centrale Keuringscommissie. Bij invoering van
nakeuring zou Heemstede de eenige gemeente zijn in
drie provinciën, die een dergelijk instituut zou hebben.
De heer van der Erf moet dan ook nret andere en betere
argumenten komen. Het zou een heel ander geval zijn,