100 28 Maart 1940. Deze actie moge actueel zijn geworden door de prijs- stijging, haar grondslagen liggen dieper. De stelling welke ik in de vorige alinea verdedigde, is n.l. alleen houdbaar, wanneer de loonen van het overheidsper- soneel voldoende ruimte laten voor het opvangen van een zekere prijsstijging. Dit nu is in het algemeen niet het geval. De Ne- derlandsche Overheid betaalt een groot deel van haar dienaren, van den Minister tot den bode, te weinig. Hier en daar hebben speciale deskundigen, dank zij allerlei persoonlijke toelagen, een dragelijk salaris, maar dit bewijst te meer, hoe slecht de toestand in wezen is. Bij een goede saiarisregeling moeten persoonlijke toelagen geheel uitgesloten of hooge uitzondering zijn. In de middengroep zijn de bezoldigingen nooit te hoog, nooit te laag, maar vooral het lager bezoldigde over- heidspersoneel ontvangt thans loonen, welke ook in normale tijden abnormaal laag zijn. Mij zijn gevallen bekend van gehuwde ambtenaren, die met een goede tachtig gulden per inaand worden afgescheept. Hoe deze menschen nog eenigszins kunnen rondkomen, is mij een raadsel. Wellicht is het Dr. Heldring, en wie denken als hij, mogelijk dit raadsel op te lossen. Ik zie er geen kans toe. Het staat vast, dat de prijsstijging der eerste levensbehoeften op deze menschen niet minder zwaar drukt, dan op de werkloozen. Het is moeilijk een grens aan te geven, boven welke de prijsstijging minder zwaar valt. Menschen met hoogere inkomens, hebben in het algemeen meer vaste lasten dan men bij een lager inkomen op zich pleegt te nemen. Op het resteerende deel van hun inkomen drukt de prijsstijging dus niet minder zwaar dan op de lagere inkomens. Doch er is, alle factoren bijeen genomen, wat meer speelruimte, welke grooter wordt, naarmate het inkomen stijgt. Tot nu toe is mijn betoog zuiver theoretisch geweest. De conclusie ervan zou moeten zijn: laat men het over- heidspersoneel de 5 loon, die men het in 1936 ont- nomen heeft, teruggeven en vervolgens, bij voortgezette prijsstijging, in de eerste plaats de laagste inkomens helpen. In de practijk is deze conclusie evenwel niet zoo gemakkelijk te verwezenlijken. De financieele toe- stand van het Rijk is niet schitterend. Doch bepaald slecht is deze in de meeste gemeenten. Een loonsverhoo- ging van 5 zou haar geldelijke moeilijkheden aan-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1940 | | pagina 10