28 Maart 1940.
101
zienlijk verhoogen. Op zichzelf is dit geen voldoende
argument tegen een noodzakelijke loonsverhooging. De
loonen van het overheidspersoneel mogen, binnen zekere
grenzen, niet afhankelijk worden van de begrootings-
positie. Doch men kan de oude waarheid niet straffeloos
negeeren, dat het niet mogelijk is een vuist te maken,
wanneer men geen hand heeft."
Over het vraagstuk zelf, aldus spreker, kan veel wor-
den getheoretiseerd en gedebatteerd. Spreker geeft
onmiddellijk toe, dat verschil in inzicht niet alleen mo-
gelijk, doch ook alleszins redelijk kan zijn. Ook over
de te volgen procedure kan verschillend gedacht wor-
den. De Raad kan het voorstel afwijzen, eventueel terug-
wijzen naar het georganiseerd overleg en kan ook de
voorkeur geven aan het afwachten der beslissing van
de Regeering inzake de salariskwestie van het over-
heidspersoneel. Om deze redenen heeft spreker niet de
bedoeling de kwestie op de spits te drijven. De publieke
opinie weet, dat loon- en salariscorrectie van het ge-
meentepersoneel geheel afhankelijk is van de beslissing
der Regeering Van het verwekken van illusies kan dus
hier geen sprake zijn. Het wachten op de regeerings-
uitspraak acht spreker echter voor het gemeentelijk
personeel dragelijker en bemoedigender, wanneer het
betrokken personeel weet, hoe de Raad in meerderheid
over de kwestie als zoodanig denkt. In 1935 hebben het
college van Burgemeester en Wethouders en de Raad
geen enkel bezwaar gehad om zich, over de naar hun
inzicht te groote loonsverhooging, uit te spreken, ook
al heeft deze uitspraak het feit der verlaging niet kunnen
voorkomen. Verondersteld mag worden, dat ook toen-
maals het college en de Raad wel zoo goed als zeker
waren, dat hun bezwaren geen ingang zouden kunnen
vinden bij de regeering. Persoonlijk is het spreker nog
niet duidelijk, waarom er bezwaren aanwezig kunnen
zijn tegen een eventueele uitspraak van den Raad. Mo-
gelijk dat hij tijdens deze zitting van de bezwaren kan
worden overtuigd. Spreker stelt het zelfs op prijs deze
te mogen vernemen en verzet zich er niet bij voorbaat
tegen. Waarom niet? Omdat het hem niet gaat om een
overwinning of een nederlaag, doch om de belangen
van het personeel als zoodanig. Hij kan zich niet in-
denken, dat de Raad minder voor de belangen van het
gemeente-personeel zou voelen dan ondergeteekende.