38
27 Juni 1940.
ten worden geplaatst op een voeting van metselwerk
of beton en mogen, evenals de perceelsafscheidingen,
over den afstand tusschen den weg en de voorgevel-
rooilijn, niet hooger zijn dan 1.10 m boven het hoogste
punt van den aangrenzenden openbaren weg.
Art. 7.
De bij ieder perceel behoorende voor-, zij- en achter-
erven moeten, na de ingebruikneming der gebouwen.
als tuin worden gebezigd en als zoodanig in ordelijken
staat worden gehouden.
Art. 8.
De bepalingen van voorgaande artikelen zijn even-
eens van toepassing bij het geheel of voor een gedeelte
vernieuwen of veranderen of uitbreiden van een woon-
huis of ander gebouw.
Art. 9.
Op deze terreinen mogen geen winkels worden ge-
sticht, noch mogen de opgerichte gebouwen als zoo-
danig geheel of gedeeltelijk worden ingericht.
Art. 10.
Op de voor bebouwing bestemde gronden mogen
behalve woonhuizen ook schuurtjes, garages, priëeltjes
en andere bijgebouwen van bescheiden afmetingen
worden gebouwd, mits deze bijgebouwtjes slechts zullen
dienen voor de eigen behoefte van den bewoner van
het hoofdgebouw, waarbij zij behooren.
Gedaan ter openbare raadsvergaderine van den
27 Juni 1940.
De Secretaris,
De Voorzitter,