196j
29 October 1940.
Rondvraag.
Begraafplaats.
De heer Dr. Mulder, zegt, in antwoord op de vraag
van den heer Rijkes aan het begin der vergadering ge-
daan, dat Gedeputeerde Staten zich, inzake het beroep-
schrift tegen de uitbreiding van de begraafplaats, niet
met de adressanten in verbinding hebben gesteld. Z.i.
is er dan ook niet voldoende aandacht aan het bezwaar-
schrift geschonken.
De Voorzitter wijst er op, dat Gedeputeerde Staten
van de notulen van de desbetreffende raadsvergadering
hebben kennis genomen. Zij weten dus wat voor argu-
menten adressanten naar voren hebben gebracht. Ook
de Inspecteur voor de Volksgezondheid heeft deze zaak
persoonlijk nog nader onderzocht.
De heer Rijkes merkt op, dat Gedeputeerde Staten
dan wel van het raadsverslag hebben kennis genomen,
maar spreker vindt het toch vreemd, dat de andere 3
adressanten niet zijn gehoord.
De heer Disselkoen zegt, dat uit den brief van Ge-
deputeerde Staten blijkt, dat het anders gegaan is. Zij
kunnen hun goedkeuring aan een dergelijk raadsbesiuit
onthouden op grond van het algemeen belang. Het
subject oordeel over het te loor gaan van natuurschoon
legt hierbij geen gewicht in de schaal. Spreker kan zich
niet voorstellen dat Gedeputeerde Staten hier fout zijn.
Bijzondere maatregelen van Burgemeester
en Wethouders.
De heer Mr. Bakhuizen van den Brink zegt, dat de
Raad in deze vergadering nogal eens gemeend heeft
critiek op Burgemeester en Wethouders te moeten uit-
oefenen. Spreker wil daarom ook een woord van lof
spreken voor de maatregelen, die in deze moeilijke tijden
door Burgemeester en Wethouders zijn genomen.
Spreker wijst daarvoor in de eerste plaats op het
beveiligen van de bevolking tegen de gevaren van de
verduistering; in de tweede plaats op het verbod om
des nachts hinderlijke voorwerpen op de trottoirs te
plaatsen en in de derde plaats op de goede zorgen, die