7 Februari 1941.
3
in mijn hand had, dan zou ik nu op de gezondheid van
den Burgemeester drinken met de opwekking: „Doe
het niet weer!" (Applaus).
De Voorzitter antwoordt hierop als volgt:
De Raad zal kunnen billijken, dat ik niet met de be-
handeling van de agenda aanvang, zonder den nestor
van den Raad te hebben geantwoord. Ik betuig mijn
bijzonderen dank voor de hartelijke wijze waarop ik,
met de instemming van den Raad, door den heer Dr.
Mulder ben ontvangen en als kind van het gezin begroet.
Evenals de heer Dr. Mulder wil ik met een aanhaling
uit de Camera Obscura daarop antwoorden: „Dat het
rimpligst voorhoofd zich nu spoedig moge opklaren."
Het is geen genoegen orn ziek te zijn. Toen ik zoo-
juist de presentielijst eens doorbiaderde, bleek mij, dat
ik juist een jaar op de vergaderingen heb ontbroken.
Op 8 Februari 1940 heb ik de laatste raadsvergadering
geleid. Veel is er in dat jaar gebeurd en veel is er ver-
anderd. Ziek zijn is voor een Burgemeester een kweiling,
omdat men met zijn hart bij zijn werk zijnde, gaarne
daar wil zijn waar men zijn krachten aan de burgerij
kan geven. Een dokter heeft mij toegesproken en deze
zal wel billijken, dat andere doktoren mij verboden ten
Raadhuize te komen. Ik zou dat ook niet heb'oen kunnen
doen en heb ,er mij bij moeten neerleggen. Het heeft mij
in hooge mate getroffen, dat ik van zoo vele zijden en
hier, bij het hervatten van mijn werkzaamheden, zoo
groote harteiijke belangsteliing en sympathie heb mogen
ondervinden. A1 gevoelde ik mij bij het hervatten van
mijn werkzaamheden nog niet precies zooals het wezen
moest, deze blijken van medeleven gaven mij kracht
en vertrouwen op mijn taak weder op mij te nemen. Ik
ben uiterst dankbaar voor hetgeen de Raad tijdens mijn
ziekte voor de gemeente heeft gedaan. Ik wil in deze
hulde ook het ambtenarencorps en allen die in ge-
meentedienst zijn, insluiten. In groote harmonie en
vrede zijn de gebeurtenissen aan de gemeente voorbij-
gegaan. Zonder een ander daarbij iets te kort te doen,
wil ik nog een klein woord spreken tot mijn vervanger,
den heer [hr. van de Poll. Het is niet den eersten keer,
dat ik den heer jhr. van de Poll voor zijn vervanging
bedank. Het heeft mij ontzaggelijk veel blijdschap en
vreugde geschonken, dat de Raad in zijn laatste ver-
gadering op ondubbelzinnige wijze den heer Jhr. van de
I