61
27 Februari 1947.
voor eerste inrichting boven dat van Ned, Volksherstel
beschikbaar te stellen. Spreker kan verklaren dat Bur-
gemeester en Wethouders eenstemmig zijn wat betreft
het beleid ten opzichte van de Volksgezondheid en de
speeltuinen, zonder daarbij rekensommetjes te maken.
De heer Dr. Brongersma zegt. dat de van de zijde van
Burgemeester en Wethouders gegeven antwoorden
practisch geen aanleiding geven tot het maken van op-
merkingen. Alleen wil spreker nog aanstippen. dat de
heer Disselkoen ten aanzien van de bedrijfstarieven
heeft gezegd, dat hij het prettig vindt dat deze weinig
aanleiding geven om te rekenen. Spreker zou hier in
plaats van ,,prettig" liever het woord ,,gemakkelijk"
willen gebruiken.
Van andere zijde, bij monde van den heer Mr. Zee-
lenberg, is betoogd, dat spreker niet voldoende oog zou
hebben voor verhooging van de inkomsten der gemeen-
te. Misschien heeft spreker zich niet duidelijk genoeg
uitgedrukt, maar in sprekers woorden ,,om met alle
bruikbare middelen noodlijdendheid te voorkomen" ligt
deze gedachte toch opgesloten. Spreker is het eens met
den heer Jhr. van de Poll, waar hij waarschuwt tegen
het gevaar om de thans geldende regeling van de finan-
cieele verhouding tusschen Rijk en Gemeente als vast-
staand te beschouwen. Ook spreker is van meening, dat
het onjuist is om de ontwikkeling van de gemeente in
ongewenschte banen te leiden op grond van een niet
juiste financieele regeling tusschen Rijk en Gemeenten.
Te meer nu deze regeling in grondgedachten wijziging
kan ondergaan.
Door den heer van den Berge, aldus spreker, zijn
verwijten tot sprekers partij gericht over de thans heer-
schende centralisatie en ambtenarij. Spreker wil er ech-
ter op wijzen, dat de centralisatie niet stamt uit den tijd,
dat de Partij van de Arbeid aan het bewind is, doch
reeds begon in de periode van de kabinetten-Colijn. In
dit verband citeert spreker een brochure van de hand
van Mr. Dr. J. B. Sens, Secretaris der gemeente Heerlen,
,,De Gemeente en hare werkzaamheid na den oorlog
,,De sterk centraliseerende tendenzen, die er vôôr den
oorlog als gevolg van de economische depressie en nâ
den oorlog als een oorlogsverschijnsel zijn, moeten