2
nisch adviseur was van het Grondbedrijf, bij verkoop
van gronden in deze omgeving nimmer is gewezen
op de aangehaalde onbevredigende toestand. Met de
vage mededeling, zonder verdere motivering, dat dit
plan onbevredigend is kunnen wij het ook niet eens
zijn, aangezien bij de vaststelling rekening was gehou-
den met alle bekende omstandigheden. Van een in
overweging geven tot herziening van 't plan voor dit ge-
deelte van de gemeente was ons evenmin iets be-
kend en wij moesten dit voor het eerst uit deze be-
antwoording vernemen.
De mededeling, dat het uitbreidingsplan in strijd is
met het ontwerp-streekplan, in die zin, dat daarin de
mogelijkheid voor aanleg van een hoofdverkeersweg
wordt afgesneden bewijst overduidelijk, dat het on-
kundig laten en buitensluiten van de gemeentebesturen
tot zeer ongewenste gevolgen aanleiding moet geven.
Hiervoor mag zeker geen verwijt aan het gemeente-
bestuur worden gemaakt. Tegen deze uitsluiting van
de gemeentebesturen blijven wij ook ernstig bezwaar
maken.
Aan het slot van de beantwoording heeft men ge-
meend te njoeten wijzen op de verplichting tot her-
ziening van het uitbreidingsplan, toen in 1944 de wet-
telijke termijn van 10 jaar sedert de goedkeuring was
verstreken.
Wij zijn van oordeel, dat aangezien de laatste her-
ziening in 1940 is tot stand gekomen, er geen sprake
is van overschrijding van de termijn voor de 10 jaar-
lijkse herziening. Zou men echter. zoals de Planalo-
gische Dienst schijnt te doen. het standpunt innemen,
dat alle onderdelen van het uitbreidingsplan elke 10
jaren herzien moeten worden, dan valt op te merken,
dat dit gedeelte van het uitbreidingsplan in 1934 vast-
gesteld is en volgens het bovenaangehaalde oordeel
formeel in 1944 een herzieining daarvan of bekrach-
tiging zou hebben moeten plaats moeten hebben.
Toegegeven zal moeten worden dat dit wel een zeer
gezochte motovering is. gelet op de toenmalige be-
stuurssamenstelling en de omstandigheden waaronder
wij toen leefden. Gedeputeerde Staten waren eveneens
uitgeschakeld. en de Commissaris der Provincie is toen
ook niet overgegaan tot toepassing van art. 40 der