23 7
30 October 1947
dringerig was. Deze indruk is door zijn bezoek beves-
tigd want hij nam spreker gedurende de korte tijd dat
zijn bezoek duurde, geheel in beslag.
De heer Disselkoen, wethouder, wil om te beginnen
eerst enige kleinigheden uit de weg ruimen. Bij de heer
Ronde berust n.l. een misverstand als hij zegt, dat de
candidaten was aangeraden om geen bezoeken bij de
raadsleden af te leggen. Alleen is gezegd, dat dit hier
geen gebruik was. Naar aanleiding van het gesprokene
door de heer Hopstaken. merkt spreker op, dat hij-heeft
gezegd. dat aan de candidaten is geantwoord, hetzij
door burgemeester en wethouders of de chef van de
afdeling onderwijs, dat het bezoeken der raadsleden niet
gebruikelijk is. De door de heer Hopstaken bedoelde
candidaat, heeft een desbetreffende vraag wel degelijk
aan de chef van de afdeling onderwijs gesteld.
De tweede candidaat heeft inderdaad een akte han-
delskennis, een vak overigens, waarin hij geen les be-
hoeft te geven. Wel moet het te benoemen hoofd les in
rrans geven. No. 1 der voordracht is in het bezit van
de akte Frans M.O. Deze akte is in de oproep wel dege-
hjk als aanbeveling genoemd. Dit îs dus geen akte
waaraan nú ineens de voorkeur wordt gegeven.
In het algemeen wil spreker opmerken, dat de gang
van zaken bij de benoeming van een hoofd der school,
anders is, dan door enkele leden wordt voorgestaan.
Vooropgesteld zij, dat de hele procedure der benoeming
in de lager onderwijswet is vastgelegd. De wet eist, dat
de voordracht wordt opgemaakt in overleg tussen de
inspecteur van het lager onderwijs en burgemeester en
wethouders. Daarin schuilt de moeilijkheid voor inwil-
ligmg van het verzoek van de heer Verhoeven. 15 Jaar
geleden heeft spreker, als lid van de raad, reeds de-
zelfde bezwaren aangevoerd als de heer Verhoeven.
Spreker heeft zich toen van de onmogelijkheid, om van
e in de wet neergelegde procedure af te wijken, laten
overtuigen. Dit punt is trouwens niet de enige over-
eenstemming die tussen de heer Verhoeven en spreker,
als raadslid, bestaat. Er moet dus, zo vervolgt spreker,
overeenstemming bestaan tussen de inspecteur van het
lager onderwijs en burgemeester en wethouders. Wan-
neer, vraagt spreker zich af, moeten burgemeester en
wethouders dan wel overleg met de onderwijscommissie