135
29 April 1948
De heer Mr. Bakhuizen van den Brink, wethouder,
antwoordt, dat 1 boete verschuldigd is. Het per-
centage van 1 3^2 dat nu voor tussentijdse aflossing
zal worden gevraagd, komt in de door het Rijk gestelde
normen voor het aangaan van leningen niet voor. Spre-
ker hoopt, dat de Minister deze voorwaarde wel zal
goedvinden. Dan kan onmiddellijk met de onderhande-
lingen voortgang worden gemaakt. Het is wel de moeite
waard om het verschil in rente uit te sparen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens tot
machtiging tot opzegging der lening besloten.
XVIII. RONDVRAAG.
Voorschot op loon.
De heer Zegwaart brengt in herinnering, dat bij cir-
culaire van de minister van Binnenlandse Zaken dd. 1
April 1948 aan de gemeentebesturen, verdere verbete-
ringen in de salariëring van het personeel zijn aanbe-
volen, met machtiging om op het bedrag, dat het vaste
personeel wegens terugwerkende kracht te goed heeft,
een voorschot te verlenen. Het is spreker bekend, dat
burgemeester en wethouders met voortvarendheid
hieraan tegemoet willen komen. Spreker zou dienaan-
gaande aan burgemeester en wethouders een suggestie
willen doen. Het is n.l. de bedoeling om als voorschot
een bepaald percentage van de pensioensgrondslag uit
te keren. Spreker beveelt daarentegen het uitbetalen
van een vast bedrag aan, omdat dat een grote admini-
stratieve vereenvoudiging geeft. Bij zijn gedachte zal
slechts éénmaal een berekening behoeven te worden
gemaakt, waarbij dan later alleen het vaste bedrag van
het definitieve tegoed behoeft te worden afgetrokken.
Voor de werklieden zou het vaste bedrag kunnen wor-
den gesteld op f 40.en voor de ambtenahen naar
verhouding.
De heer Reijnders zegt, dat het op zijn voorstel is ge-
weest, dat in de commissie van overleg is aanvaard om
aan alle ambtenaren een voorschot van 2 van de
pensioensgrondslag toe te kennen. Spreker gelooft niet
dat daar veel extra werk aan verbonden is en dat het
zo laten van het voorstel geen extra kosten met zich zal