90
19 Augustus 1948.
WIJZIGING ALGEMENE REGELEN
OMTRENT DE BEPALINGEN VAN HET
LOON DER WERKLIEDEN.
Aan de Raad,
Bij Uw besluit van 29 Januari 1948 No. 1, is o.m.
een nieuwe redactie vastgesteld van ,artikel 16 der al-
gemene regelen omtrent de bepaling van het loon der
werklieden, regelende de toekenning van diploma-toe-
lagen aan bepaalde categorieën van werklieden.
Uit een van Gedeputeerde Staten ontvangen schrij-
ven blijkt, dat de Minister van Binnenlandse Zaken
over dit besluit het volgende heeft bericht:
,,Aangezien het niet gebruikelijk is om aan de werklie-
den een diplomatoelage te verlenen, ontmoet, zoals U
bekend is, het treffen van zodanige voorziening bij mij
bezwaar. In gemeenten, waar reeds een diplomatoelage
regeling voor de werklieden bestaat, wordt hierin door
mij berust, onder voorwaarde, dat een en ander uit-
sluitend geldt voor de op een bepaald tijdstip in dienst
zijnde werklieden.
Aangezien de geldende diplomatoelageregeling reeds
een doorbreking van het Rijksloonplafond betekent,
acht ik een uitbreiding van deze regeling niet aan-
vaardbaar.
Op grond van het vorenstaande ontmoet het bepaal-
de onder II van het onderwerpelijke raadsbesluit bij mij
ernstige bedenking en ware tot intrekking hiervan over
te gaan."
Gedeputeerde Staten vragen naar aanleiding van
deze mededeling om toezending van Uw intrekkings-
besluit. Wij betreuren het standpunt van de Minister
zeer, omdat wij van oordeel blijven, dat het toekennen
van bescheiden vergoedingen voor het bezit van een
diploma voor de werklieden een aanmoediging kan zijn
om hun vakkennis uit te breiden. Zij zijn daardoor in
staat hun werk meer vakkundig te verrichten, hetgeen
uiteindelijk aan het betrokken gemeentebedrijf ten
goede komt.