56
28 Juli 1949.
KLEUTERONDERWIJS.
Aan de Raad,
In artikel 7 der verordening van 28 Juni 1946, no. 19
op het openbaar voorbereidend onderwijs is de vast-
stelling van de salarissen voor het personeel van dat
onderwijs aan ons opgedragen.
Bij ons besluit van 20 Augustus 1947 is deze salaris-
regeling vastgesteld. Voor de meerderjarige leerkrachten,
in het bezit van de akte A (onderwijzeres), bedraagt
de jaarwedde van 1550,- f 2050, Bij bezit van
de akte B (hoofd) wordt deze wedde met 100,—
verhoogd.
Bij de vaststelling van deze bedragen is er rekening
mede gehouden, dat de in dienst zijnde leerkrachten
de zorg voor een zelfstandige klas hebben, op grond
waarvan wij de jaarwedde f 150,hoger stelden dan
wanneer deze leerkrachten onder een hoofd zouden
werken.
Wij achten de huidige regeling echter niet voldoende
met het oog op de hoge kosten van levensonderhoud
en mede in verband met de plaats gehad hebbende
salaris- en loonsherzieningen van het overig gemeente-
personeel. Ook in vergelijking met andere gemeenten
diende verhoging plaats te hebben, zulks om bij vaca-
tures of bij uitbreiding geschikte krachten te kunnen
benoemen en om te voorkomen, dat in dienst zijnde
krachten om financiële redenen afvloeien naar andere
gemeenten.
Wij hebben daarom een nieuwe salarisregeling vast-
gesteld, waarvan de inwerkingtreding is bepaald op
1 Januari 1949. Daarin is de jaarwedde van een hoofd
gesteld op /2400,— - 3200,—voor een onderwijzeres
met akte A van 1600,— - 2400,— en met akte B
van 1900,- 2700, Voor een zelfstandig
werkende leerkracht wordt de wedde met 250,— per
jaar verhoogd.
Een gevolg hiervan is, dat de kosten van het open-
baar kleuteronderwijs dit jaar zullen stijgen met rond
1750,— terwijl een globale berekening uitwijst, dat