173
27 April 1950.
en wethouders eens zal zijn en deze zaak niet groter
en gewichtiger zal maken dan zij is.
De Voorzitter wil nog op een sterk argument wijzen
ten aanzien van de vraag of het onderzoek al of niet
in klasse-verband zal geschieden. Als de raad besluit
dit systeem niet toe te passen, dan dupeert hij daarmede
heel erg die ouders, die de kosten van een individueel
onderzoek niet kunnen betalen, Bekijkt men de schaal
van de te betalen vergoedingen, dan ziet men, dat bij
een inkomen van f 2000.tot f 3000.reeds een ver-
goeding van f 3.verschuldigd is. Hierdoor wordt de
kans dat de ouders wegens financiële onmacht hun
kinderen niet aan een test zullen laten deelnemen,
groter. Spreker verzoekt de raad dit even op zich te
laten inwerken.
Het blijft voor de heer Mr. Dr. van Bruggen de
vraag hoe het onderzoek zal zijn, n.l. of de ouders hierbij
worden ingeschakeld of niet. Voorts is spreker van
mening, dat niet alle dingen direct door de overheid
dienen te worden betaald.
Spreker luistert altijd met genoegen naar de heer Ver-
hoeven, maar waar hij deze zaak aan de volksgezond-
heid kjoppelt, is spreker het toch niet met hem eens.
Indien een ouder bezwaar zou hebben tegen deelname
van zijn kind aan het onderzoek, dan zal een dergelijke
deelneming toch niet kunnen worden geëist. Hierin ver-
schilt het in wezen met een maatregel te nemen in het
belang van de volksgezondheid, die essentieel een alge-
meen karakter draagt.
Ten aanzien van de circulaire van de Minister van
Sociale Zaken vraagt spreker of deze aanschrijving
bindend is of dat de gemeente zelf het bedrag, dat zij
op de ouders wenst te verhalen, kan vaststellen. Met
het argument van de wethouder, dat het testen der
leerlingen in dezelfde lijn moet worden gezien als het
uitbrengen van een oordeel van het hoofd der school
over een leerling, is spreker het niet eens. Z.i. wordt
hier van buiten de school een instantie ingeschakeld.
Spreker vraagt zich af of er niet een methode te
vinden is waarbij de ouders als regel meebetalen en
welke niet teveel vraagt aan kosten van invordering.
De heer Ir. Kooijmans meent, dat de heren Verhoe-