30
23 Mei 1950.
Onder „inkomen" wordt verstaan het door de be-
lastingschuldige genoten inkomen over het kalenderjaar,
voorafgaand aan het belastingjaar. Het inkomen wordt
berekend op dezelfde wijze als voor de inkomsten- of
loonbelasting.
Wordt de hond gehouden door een rechtspersoonlijk-
heid bezittend lichaam, dan is het hoogste bedrag van
boven genoemd tarief verschuldigd;
B. Voor ,,kennelhonden", gehouden door officieel
als zodanig ingeschreven kennelhouders, die aantonen
regelmatig handel te drijven in honden en voor honden,
gehouden door hen die van de handel in honden een
regelmatig bedrijf maken, f 7.50 per hond, met een
minimum van 30.
Indien een onder deze bepaling vallende houder, die
geregeld een geringer aantal honden houdt dan 4, rang-
schikking vraagt onder groep A. wordt hieraan voldaan;
C. Voor honden, uitsluitend gehouden ter bewaking
van gebouwen, erven of vaartuigen, dan wel ten dienste
van de landbouw of enig bedrijf van nijverheid, f 6.
per hond;
D. Voor trekhonden, als zodanig ingeschreven in
het in de Trekhondenwet 1910 (S. 203) bedoelde
register, f 3.per hond.
Artikel 5.
De helft der in artikel 4 bepaalde belasting is ver-
schuldigd wanneer kan worden aangetoond, dat ge-
durende het belastingjaar niet langer dan zes achtereen-
volgende maanden een hond werd gehouden. Deze
vermindering wordt ook toegepast indien de hier ge-
noemde duur is verdeeld over 2 belastingjaren. In dit
geval wordt over het tweede belastingjaar geen aanslag
opgelegd.
Artikel 6.
Geen belasting is verschuldigd:
a. voor een nesthond, zolang die jonger is dan acht
weken en gelijktijdig met de moederhond door de
zelfde persoon wordt gehouden;
b. voor honden, uitsluitend gehouden ten dienste
der politie of van het leger of van door burgemeester