54
29 Juni 1950
2e Afd.
ONTHEFFING VERPLICHTING TOT
STICHTING VAN EEN GYMNASIUM.
Aan de Raad,
In artikel 6 van de hoger onderwijswet is bepaald,
dat in elke gemeente, waar de bevolking 20.000 zielen
te boven gaat, door het gemeentebestuur een gymna-
sium wordt opgericht of naar de voorschriften dezer wet
ingericht en in stand gehouden. In dat artikel is voorts
bepaald, dat, mocht in een gemeente van boven 20.000
inwoners op bezoek van een gymnasium weinig te reke-
nen zijn, zodanige gemeente dan door de Kroon van
het voormelde voorschrift vrijgesteld kan worden.
Bij de inwerkingtreding van genoemde wet werd aan
de daarvoor in aanmerking komende gemeenten in art.
213 een termijn van drie jaren verleend om aan ge-
noemde verplichting te voldoen.
Het derde lid van art. 213 der wet staat een gelijke
termijn toe aan de gemeenten, wier bevolking, blijkens
de alsdan laatste tienjarige volkstelling, boven het cijfer
van 20.000 is gekomen en aan welke bovenvermelde
vrijstelling niet werd verleend.
Blijkens de op 15 Juli 1949 bekend geworden ge-
gevens van de laatstgehouden volkstelling, bedroeg het
aantal inwoners dezer gemeente 23.755, zodat overge-
gaan zou moeten worden tot de oprichting van een
gemeentelijk gymnasium, tenzij van die verplichting vrij-
stelling wordt verleend.
Het gemeentelijk gymnasium te Haarlem werd op 15
September van de jaren 1944, 1945, 1946, 1947, 1948
en 1949 bezocht door respectievelijk 64, 71, 74, 64, 52
en 41 leerlingen uit Heemstede. Het aantal leerlingen
loopt dus sterk terug. Weliswaar bezoeken ook ver-
schillende leerlingen uit onze gemeente een gymnasium-
afdeling van een der lycea te Haarlem, maar deze be-
horen o.i. bij de beoordeling van de vraag, of al dan
niet tot stichting van een eigen gymnasium zal wor-
den overgegaan, buiten beschouwing te worden gelaten,
omdat de ouders hier welbewust voor hun kinderen de
lyceum-opleiding hebben verkozen boven die op een
gymnasium.