153
25 April 1951.
daarop rustende distributiekosten in hun totaliteit
moet worden goedgemaakt door de verkoop aan de
afnemers der gemeente. Er zit bovendien een zekere
winstmarge op, die echter in de begroting anderzijds
nodig is en die hij buiten bespreking laat.
Bij de verdeling van de kosten over de verschillen-
de lagen der bevolking, die hij hiervoren vermeldde,
heeft spreker verschillende desiderata.
a. een zeker quantum per gezin wordt beschouwd
als een minimumbehoefte, mede variërend met de ge-
zinsgrootte. Dat quantum wordt geleverd tegen een
minimumprijs. Spreker juicht dat toe en zou het niet
gaarne veranderd zien.
b. er zijn verschillende verbruikers die electriciteit
en gas willen betrekken voor bedrijfsdoeleinden. Deze
moeten hun behoefte ook tegen een bepaalde minimum-
prijs kunnen krijgen.
De vraag rijst waar de middelen vandaan moeten
komen om die lagere prijs voor de tweede categorie
verbruikers te kunnen bereiken. Spreker meent dat er
een oplossing mogelijk is in die zin, dat het verbruik
van privépersonen (waaronder dus ook het verbruik
van winkelier of industrieel privé) duurder wordt ge-
maakt.
Daar zijn twee mogelijkheden.
1. Het gehele verbruik boven de 300 kWh, resp.
330 en 360 kWh voor wat betreft de electriciteit en de
overeenkomstige hoeveelheid voor wat betreft het gas,
in hun geheel duurder maken.
2. Er kan geredeneerd worden, dat het gewenst is
een bepaalde hoeveelheid boven deze hoeveelheden
weliswaar wat duurder, doch niet tegen de allerduurste
prijs te berekenen en eerst daarboven met deze aller-
duurste prijs beginnen.
Als voorbeeld stelt spreker dat hoeveelheden bene-
den 300, 330 en 360 kWh kunnen berekend worden
tegen 19 cent, daarboven tot b.v. 600 kWh per jaar
tegen 21 cent en de quantiteiten daarboven tegen een
duurdere prijs die het mogelijk zou moeten maken om
de winkels en de kleine industriële bedrijven voor hun
bedrijfsbehoefte een wat billijker prijs te berekenen.
Zouden burgemeester en wethouders willen nagaan
of een oplossing in de zin als door spreker bedoeld