44
31 Mei 1951.
4e Afd.
BEHEER ZWEMVIJVERS EN SPORTV'ELDEN.
Aan de Raad,
Na uitvoerige besprekingen in Uw vergadering van 1 Maart 1951 bij
de behandeling van de begroting over het badhuis en de zwemvijvers werd
op voorstel van een Uwer leden besloten de besprekingen over de beheers-
vorm te schorsen, om de fracties gelegenheid te geven zich hierover nader
te beraden (blz. 89).
Bij deze besprekingen werd door een deel der raadsleden sterk naar
voren gebracht, dat het gewenst is dat het voorzitterschap van de stich-
tingsbesturen, belast met het beheer van bovenbedoelde gemeentelijke
instellingen, wordt toebedeeld aan een lid van het college van burgemees-
ter en wethouders. Deze stichtingsbesturen zijn door de gemeente belast
met het beheer van de gemeentelijke zweminrichting, badhuis en sport-
parken en wanneer een lid van het gemeentebestuur daarin zou zijn ver-
tegenwoordigd, is het alleen reeds een voordeel, dat indien de raad inzake
het beleid van deze stichtingen iets wil weten, direct door dat vertegen-
woordigend lid in het stichtingsbestuur inlichtingen kunnen worden
verstrekt.
Bij deze bespreking is ook de klacht naar voren gekomen, dat de wet-
houder van Volksgezondheid op een gestelde vraag bleek niet op de hoogte
te zijn van een verhoging van bepaalde tarieven. Het stichtingsbestuur
dient volgens een van de sprekers onder het direct toezicht te komen van
het college van burgemeester en wethouders, waardoor de raad meer
invloed krijgt op de gang van zaken.
Een ander raadslid zou de oplossing willen zoeken door een lid van het
college van burgemeester en wethouders als gedelegeerde in de stichtings-
besturen op te nemen, waardoor op deze wijze een lid van het college een
vinger in de brei zou hebben.
Verschillende sprekers willen toch duidelijk laten uitkomen, dat het
allerminst de bedoeling is door een verandering een of meer bestuursleden
te treffen.
Een paar raadsleden voelen veel voor het idee, dat indien financiële
kwesties in de ruimste zin van het woord in de stichtingsbesturen worden
behandeld, een lid van het college van burgemeester en wethouders toe-
gang heeft tot de vergaderingen van het stichtingsbestuur.
In die vergaderingen kan rustig over de zaken worden gepraat, waarbij
men kans heeft, dat op tijd kan worden ingegrepen, indien het nodig is
Door een der leden wordt er nog op gewezen, dat naar zijn mening de
vroegere wethouders als zodanig tot voorzitter van de stichtingen zijn
benoemd, wat naar zijn overtuiging ook de enige juiste manier is.
Bovenstaande uiteenzetting geeft in het algemeen het oordeel weer van
de raadsleden, die zich voor directe deelneming verklaarden van een lid
van het gemeentebestuur in het stichtingsbestuur.
Het tegenovergestelde oordeel kan aldus kort worden samengevat, met
opnoeming van wat daarover in de genoemde vergadering is gezegd
Enkele raadsleden zijn van oordeel, dat competente burgers een kans
moeten krijgen om hun krachten in dienst van de gemeenschap te stellen
°nei} e ruimte, die burgemeester en wethouders moeten scheppen, ter-
wrjl dit college toch niet onkundig blijft van hetgeen met de sportcom-
plexen en zwemvijvers gebeurt. Hierbij is betoogd te waken tegen de
neigmg om alles m de gemeente te laten voorzitten door voorzitters die
dat ambtshalve zijn.
Bij deze bespreking wordt er in het bijzonder op gewezen, dat het van
groot belang moet worden geacht, dat het beheer van sportvelden, zwem-