179
31 Mei 1951.
benoeming zulk een personele band wordt gelegd, na beëindiging van zijn
wethoudersfunctie als bestuurslid zal aftreden. Deze uitspraak liikt
spreker de beste.
De heer Mr. Zeelenberg heeft naar de peroratie van de wethouder met
belangstelling geiuisterd. Nu zegt de heer Disselkoen wel, dat hij deze
zaak heeft ontdaan van alle complicaties en misvattingen, waardoor zij
naakt en simpel is geworden, maar spreker meent dat het tegendeel
waar is. Z.i. is de heer Disselkoen er niet in geslaagd het waas weg te
nemen. Hij heeft ze slechts in een nieuw waas gehuld. De heer Disselkoen
verstaat uitnemend de kunst van het spelen op het klavier van de volks-
conciëntie en werkt veel met gevoelsargumenten. Het is moeilijk daar
met evenveel succes andere argumenten tegenover te stellen
Volgens de wethouder gaat het niet om dwarskijken, niet'om toezicht
van de zijde van het gemeentebestuur, ook niet om de financiële zijde
van de zaak. Men moet het ook niet zo zien dat het tot gemeentebeheer
voert, maar alleen dat het niet meer betekent dan een personele unie.
Spreker vraagt zich af welke de invloed dan zal zijn, die van de zijde van
de voorzitter zal worden uitgeoefend. Als de heer Disselkoen geen toe-
zicht wil, wat wil hij dan wel. We hebben in het verleden een
naar geval gehad, waarbij de wethouder niet op de hoogte bleek van de
gang van zaken bij een tarievenkwestie. Dit kan echter ook gebsuren
bij een vraag inzake andere bedrijven. Niemand zal hem kwalijk nemen
dat hij geen details weet. Hij kan zich dan echter door de directeur laten
voorlichten, hetgeen evengoed mogelijk is bij de stichtingen. De heer
Verhoeven heeft gezegd, dat de stichtingsvorm toevallig gekozen is.
Spreker weet niet of dat toevallig was. Voorts is gezegd, dat het eigenlijk
gemeente-bedrijven zijn. Feit is, dat deze stichtingen er nu zijn. De wet-
houder stelt voor, dat de raad zich uitspreekt over een wenselijkheid,
die niet direct in werkelijkheid wordt omgezet. Als dit voorstel aan-
vaard wordt, bindt de raad zich wel en sprekers fractie wil zich daar-
omtrent nog niet binden. Het venijn zit niet in de staart van het voorstel
maar in het begin. Sprekers fractie acht n.l. de bestaande toestand niet
verkeerd. Wel als er een bindend besluit genomen wordt, waarbij de ge-
dragslijn voor de toekomst vast komt te liggen en dat dan uit het college
iemand q.q. als voorzitter wordt benoemd. Dat de burgemeester ook
benoembaar is, ontneemt sprekers bezwaren tegen het karakter van het
voorstel niet.
De heer Mr. Dr. van Bruggen zegt, dat het voorstel van de wethouder
in de nota van burgemeester en wethouders zou kunnen zijn geformu-
leerd. Dit is echter niet gebeurd. De wethouder heeft zijn opvatting over
deze zaak buitengewoon handig naar voren gebracht. Het denkbeeld van
een personele unie tussen gemeentebestuur en stichtingsbestuur is echter
staatrechterlijk volkomen inhoudloos. De wethouder is n.i. niet in zijn
kwaliteit van voorzitter van een stichting in de raad interpellabel. Als
de raad het voorstel van de heer Disselkoen aanneemt, dan betekent dit,
dat dan in geval van een voorzitters-vacature in een stichtingsbestuur
een lid van het college qualitate qua als voorzitter zal worden benoemd.
Maar heeft de raad de zekerheid, dat de daarvoor in aanmerking komende
wethouder ook capabel is om deze functie te vervullen? Voor de sport-
zaken is het n.l. noodzakelijk, dat een voorzitter gevoel voor sport heeft.
Hetzelfde geldt voor de zwemvijvers. En nu zou de kans komen te be-
staan dat iemand voorzitter wordt, die niet competent is voor deze zaken.
Het komt spreker dan ook beter voor om ten aanzien van een voorzitter
de vrije keus te houden. Als het toevailig zo uitkomt, dat een persoon
uit het college ook de nodige bekwaamheid bezit om het voorzitterschap
te vervullen, dan mag men daar blij om zijn. Nu komt het toevallig zo
uit, dat we een burgemeester hebben die voor sport voelt, maar het kan