31 Mei 1951.
180
evengoed zo uitkomen, dat een burgemeester niets voor sport voelt.
Als spreker alle aangevoerde argumenten van de heer Disselkoen be-
kijkt, dan blijft er eigenlijk niets over dat er vôdr pleit. Waarom zou
alleen een lid van het college van burgemeester en wethouders als voor-
zitter in aanmerking moeten komen? Het kan toch ook best zijn, dat een
raadslid goed op de hoogte is van sportzaken en dat deze als gedelegeerde
uit de raad in het stichtingsbestuur zitting krijgt. Hierdoor heeft men
ook een groter terrein om keuze uit te doen. Spreker acht de bestaande
toestand niet gek.
Als in het bestuur personen zitting krijgen uitsluitend qualitate qua
en om een personele unie met burgemeester en wethouders te vormen,
dan loopt men bovendien de kans, dat andere bestuursleden als zodanig
zullen bedanken. Mensen wonen nu eenmaal niet graag in de ,,Oog in 't
Zijlstraat". Men krijgt met iemand, die q.q. in een bestuur zit, het gevoel,
dat in een bepaalde richting wordt geduwd en dat wenst men niet. Men
wil vrij zijn. Zo weet spreker van een Bedrijfspensioenfonds, waarin ook
een overheidsman als observator zitting had, dat de bestuursleden daar
geen genoegen mee namen en de gedelegeerde opzij hebben gezet. Wil
men de burgerzin aankweken, dan dient men een bepaalde toestand die
goed is, niet in de war te sturen. Het is niet zo, dat een zaak pas goed
is als er een afgevaardigde van gemeente of rijk bij zit. Dit moet op de
achtergrond komen. Ditzelfde vindt men terug in de z.g.n. wijkgedachte.
Spreker kan zich met de eonclusie van de heer Mr. Zeelenberg volkomen
verenigen. Hij verklaart, mede namens zijn fractie, geen behoefte te
hebben om in de bestaande toestand verandering te brengen.
De heer Zegwaart kan zich volkomen met het gesprokene door de heer
Disselkoen verenigen. De heer Mr. Zeelenberg zegt, dat de wethouder
gevoelsargumenten gebruikt en op het gemoed werkt. Spreker juicht het
toe, dat de wethouder het zeer zakelijke argument niet naar voren heeft
gebracht. Het was toch voor de wethouder een pijnlijk moment, toen uit
de raad inlichtingen werden gevraagd over de prijzen van de luxe baden
in het badhuis, de wethouder het antwoord schuldig moest blijven. Achter-
af bleek het besluit van het stichtingsbestuur omtrent de tarieven-
verhoging onjuist te zijn geweest. Daarna zijn dan ook de prijzen van de
luxe baden verhoogd. Als de wethouder bij het nemen van het besluit door
het stichtingsbestuur tegenwoordig was geweest, zouden toen direct niet
alleen de prijzen van de volksbaden zijn verhoogd, maar ook die van de
luxe baden. Spreker wil echter wethouder en burgemeester een dergelijke
vertoning in de raad besparen en dit kan inderdaad door in de stichtings-
besturen iemand uit het college te benoemen.
Door de heer Mr. Zeelenberg is voorts gevraagd waarom de stichtings-
vorm is gekozen. Deze kwestie is zo, dat de wethouder die de zaak des-
tijds entameerde, bang was voor staatssocialisme en in het algemeen was
hier misschien wel reden voor. Nu is men echter wel een beetje over die
angst heen. Men was dus bang om een te ambtelijke instantie in het
leven te roepen. Daarnaast had men iemand, die wethouder zijnde, tevens
als voorzitter in het stichtingsbestuur zitting nam. Deze regel is echter
in de loop der tijden wat verwaterd en nu is het enkel een streven naar
herstel van de oude toestand. Spreker heeft zich afgevraagd hoe derge-
lijke zaken in andere gemeenten zijn geregeid. Hem is gebleken, dat in
Amsterdam in de vereniging ,,Hulp aan onbehuisden" en ,,Artis" ieder
2 wethouders q.q. zitting hebben, zij het niet als voorzitter. Onze zwem-
vijvers, badhuis en sportparken staan overal als overheidsinstanties ge-
rubriceerd. Spreker vindt het dwaas, dat de gemeente in deze stichtingen
geen dikke vinger in de pap zou hebben.
Nog heeft de heer Mr. Dr. van Bruggen opgeworpen dat het mogelijk
is, dat er geen wethouder zou zijn die verstand van sportzaken heeft.