26 Juli 1951.
228
bepaling voor. Toch acht spreker deze noaig, omdat in zo'n geval licht
een bepaalde stemming tegen het bestuur kan worden teweeg gebracht,
waardoor het in geen goed daglicht kan worden gesteld.
Wat het opstellen van dubbeltallen voor een raadsvoordracht betreft,
kan spreker zich het standpunt van de wethouder indenken. Toch zal het
voor de raad prettiger zijn om niet zonder meer het vereiste aantal candi-
daten gesteld te krijgen. Het is beter dat hij keuze heeft, dan dat auto-
matisch de candidaten worden aanvaard, die door burgemeester en wet-
houders worden voorgedragen.
De heer Zegwaart wil de heer van Houten opmerken, dat het niet zijn
bedoeling is de politiek hierbij in het geding te brengen.
Spreker blijft nochtans wat huiverig om alle bevoegdheden van de raad
uit handen te geven als hij nagaat welke houding zich de laatste maanden
in de kringen van de intellectuelen heeft geopenbaard ten opzichte van
de arbeiders.
Waar de wethouder bezwaar heeft tegen het aan de raad voorleggen
van dubbeltallen van candidaten voor het stichtingsbestuur, vraagt spre-
ker, of dit een ander soort mensen is dan b.v. de leden van de huisvestings-
commissie. Voor het samensteilen van die commissie wordt maar enkel-
voudige candidaatstelling toegepast. Waarom moet nu een uitzondering
gemaakt worden?
Voor de studie in de medicijnen wordt, blijkens artikelen in de pers, er
sterk de nadruk op gelegd, dat het milieu waaruit de studenten voort-
komen ook zo belangrijk is. De kwestie van de mogelijkheid van beroep
tegen een beslissing van het stichtingsbestuur behoort z.i. niet in de sta-
tuten thuis, doch in de richtlijnen. Deze richtlijnen worden blijkens de
statuten, geheel zelfstandig door het stichtingsbestuur vastgesteld, waar-
in zelfs burgemeester en wethouders geen zeggenschap hebben. Dit hangt
spreker te veel in de lucht. Wel geeft hij toe, dat het amendement van de
onderwijscommissie veel aan zijn bezwaren tegemoet komt. Spreker blijft
van mening, dat artikel 8 aanvulling behoeft. Indien deze regeling zo wordt
uitgelegd, dat alle aangelegenheden, dus ook de richtlijnen, ên door bur-
gemeester en wethouders ên door de onderwijs-commissie moeten worden
bekeken, zal spreker zijn voorstellen intrekken en zich met de regeling
accoord verklaren.
De heer Mr. Dr. van Bruggen heeft na de uitstekende beantwoording
van de sprekers door de wethouder, geen aanleiding nog veel te zeggen.
Spreker wil er echter wel op wijzen, dat het bestuderen van raadsstuk-
ken blijkbaar moeilijk is. Een aantal vragen van de heer Kamerbeek vindt
n.l. bij lezing van de stukken, vanzelf zijn oplossing. Zo behoeft geen
zittingsduur voor de bestuursleden te worden bepaald, omdat in de statuten
bepaald is, dat deze te allen tijde kunnen worden ontslagen. Als dus een
bestuurslid niet voldoet, dan kunnen burgemeester en wethouders hem
ontslaan. Ook de andere vragen van de heer Kamerbeek vinden hun op-
lossing in de stukken.
Spreker is blij, dat het amendement van de onderwijs-commissie de sym-
pathle van de wethouder heeft. Spreker is naar de vergadering van de
onderwijs-commissie gegaan met in zijn zak een voorstel, om de bevoegd-
heden van burgemeester en wethouders aan de raad over te dragen. Bij
de bespreking van dit voorstei bleken daar bezwaren aan te kleven, die
spreker als juist heeft erkend. Door overleg is men het toen eens ge-
worden over inschakeling van de onderwijs-commissie. Deze commissie
t°ch kan representatief geacht worden voor de raad door haar veelzijdige
samenstelling. Zij is samengesteld uit leden, die voor onderwijszaken aan-
leg en interesse hebben. In de onderwijs-commissie hebben uiteraard
politieke mensen zitting, maar veeleer geldt, dat zij belangstelling hebben
voor onderwijs. De commissie is samengesteld uit mensen voortkomende