17
2J/Februari 1952.
vastg-estelde jaarwedde, met dien, verstande, dat het pensioen de helft
dier jaarwedde niet zal overschrijden.
Het pensioen bedraagt de helft der laatstelijk genoten wedde, indien
de wethouder ontslag heeft genomen uit hoofde van ziekte, ziels- of
lichaamsgebreken, welke hem ongesc.hikt maken om langer als zodanig
op te treden.
b. Voor de weduwe van een wethouder of van een afgetreden wethouder,
de helft van het pensioen, zonder toepassing van de beperking, be-
doeld in art. 101 der gemeentewet, dat de overledene zou hebben ge-
noten, indien hij met ingang van het tijdstip van overlijden zou zijn
gepensionneerd of van het pensioen, dat hij op dat tijdstip genoot;
o. voor elk kind als bedoeld in artikel 1, welks moeder aan het over-
lijden van de vader aanspraak op pensioen ontleent, tien pct. van het
sub b bedoelde pensioen van de overleden wethouder of afgetreden
wethouder;
d1. voor elk ander kind als bedoeld in art. 1 twintig pct. van het sub b
bedoelde pensioen van de overleden wethouder of afgetreden wethouder.
Het gezamenlijk bedrag aan weduwen- en wezenpensioen kan, indien
beide worden toegekend, het bedrag waarover de weduwen- en wezen-
pensioenen zijn berekend, niet te boven gaan. Indien alleen wezenpensioen
wordt toegekend, kan het gezamenlijk bedrag aan wezenpensioen tachtig
ten honderd van het bedrag waarover de wezenpensioenen zijn berekend,
niet overschrijden.
Indien in verband met deze bepaling het weduwen- en/of de wezen-
pensioenen een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze in even-
redigheid van de bedragen dier pensioenen.
Als het weduwenpensioen van de moeder is geëindigd of op grond van
de bepalingen van deze verordening niet wordt uitbetaald, wordt het
wezenpensioen ambtshalve van tien op twintig pct. gebracht.
Artikel 6.
Bij de berekening van de tijd door een wethouder als zodanig door-
gebracht, worden gedeelten van minder dan de helft van een tijdvak
van zes maanden verwaarloosd en gedeelten van de helft of meer voor
een vol tijdvak van 6 maanden in aanmerking genomen.
Bij de eindbepaling van het wachtgeld of pensioen worden onderdelen
van een gulden naar boven tot een volle gulden afgerond. Niet in aan-
merking komt de tijd, gedurende welke een wethouder anders dan
wegens ziekte afwezig is geweest, indien de afwezigheid langer dan 3
maanden achtereen heeft geduurd, noch de tijd, waarover reeds pensioen
is toegekend, of indien het de toekenning van wachtgeld betreft, de tijd,
waarover reeds wachtgeld is genoten.
Artikel 7.
Geen wachtgeld of pensioen wordt verleend aan de gewezen wethouder
of diens nagelaten weduwe en/of wezen, indien hij ingevolge art. 28 der
gemeentewet van het lidmaatschap van de Raad, of ingevolge art. 95
dier wet van het wethouderschap vervallen is verklaard, alsmede Wan-
neer betrokkene tijdelijk als wethouder werkzaam is geweest.
Artikel 8.
Van ieder der wethouders wordt ten behoeve van de pensioenaan-
Spraken welke aan deze verordening worden ontleend een bijdrage ge-
heven van 2 van hun wedde.
De hiervoor bedoelde bijdrage wordt bij elke uitbetaling van wedde
voor een evenredig deel op het uit te betalen bedrag gekort.