17
2i~Februari 1952.
2e Afd.
POSITIE WETHOUDERS.
Aan de raad,
Bij de behandeling van de gemeentebegroting voor 1951 in Uw verga-
dering van 1 Maart 1951 werd de positie van de wethouders en meer spe-
ciaal die van hun gezinnen ter sprake gebracht. Als uitvloeisel daarvan
werd een commissie ad hoc ingesteld, teneinde hierover te rapporteren.
De voor deze gemeente geldende verordening regelende de pension-
nering van de wethouders werd vastgesteld op 30 Juni 1936, onder no.
43. Dit raadsbesluit was een uitvloeisel van bij de wet van 9 Januari
1936 Stbl. no. 300 in artikel 101 der gemeentewet aangebrachte Wijzi-
gingen.
Hoewel deze wettelijke bepaling wel de mogelijkheid opende om pen-
sioen toe te kennen aan de weduwe en wezen van een wethouder of
van een gewezen wethouder, werd van deze bevoegdheid alhier geen
gebruik gemaakt. Het wil onze commissie voorkomen dat deze leemte
niet langer bestendigd behoort te worden. Wij achten zeker termen aan-
wezig, dat deze materie ook in onze gemeente wordt geregeld, zodat aan-
vulling van de bestaande verordening in dit opzicht zal dienen plaats te
hebben.
Voor een goed overzicht verdient het o. i. aanbeveling dat een nieuwe
verordening wordt vastgesteld, waarbij uiteraard voor de begrenzing
van de roehten rekening diert te worden gehouden met het bepaalde in
artikel 101 der gemeentewet. Wij menen dat daarbij van de gelegenheid
gebruik gemaakt kan worden om tevens enkele veranderingen van meer
ondergeschikt belang aan te brengen.
Op één punt vestigen wij speciaal de aandacht en wel op artikel 8,
waarin geregeld is welke bijdrage de wethouders voor hun pensioen-
aanspraken verschuldigd zijn. Thans wordt een bijdrage van 2 van
de wedde betaald. Nu de verordening volgens het ontwerp van onze
commissie ook regelt het weduwen- en wezenpensioen zou er aanleiding
kunnen zijn voor de vraag, of hiervoor niet, evenals dit bij de ambtenaren
het geval is, 51/2 biidrage behoort te worden betaald. Wij achten hier-
voor echter geen ter-men aanwezig omdat enerzijds de wethouders ook
in andere opzichten niet de status van ambtenaren hebben en ander-
zijds omdat de pensioenrechten volkomen ongelijk zijn. Dit laatste spreekt
vooral duidelijk, wanneer een overleden wethouder slechts kort als zo-
danig werkzaam was. Het komt ons voor, dat, wanneer een verordemng
regelende de pensionnering van wethouders wordt vastgesteld volgens
het ontwerp dat wij hierbij aanbieden, deze materie bevredigend geregeld
zal zijn.
In onze commissie is voorts de vraag besproken of het met op de weg
van de gemeente ligt om ten behoeve van de wethouders een ongevallen-
verzekering te sluiten. Wij menen deze vraag bevestigend te moeten
beantwoorden, omdat hun functie in meerdere of mindere mate mee-
brengt, dat zij van auto's of andere vervoermiddelen gebruik maken en
de kans op ongevallen in dienst der gemeente inderdaad aanwezig is.
Omdat wij het niet uitgesloten achten,, dat, indien tot het sluiten van
een dergelijke verzekering zou worden overgegaan, burgemeester en
wethouders tegelijkertijd onder ogen zullen willen zien of deze verze-
kering wel tot de wethouders beperkt dient te blijven, dan wel of hierin
niet ook andere functionnarissen der gemeente betrokken behoren te