T 31 Juli 1952. 138 de bouwvallen, die daarin aanwezig waren. Spreker heeft eens van een taxateur gehoord, dat, als een buitenplaats getaxeerd wordt, de opstallen, al is het een kasteel, op 1.worden gesteld. Bij de aankoop van de buitenplaats hebben burgemeester en wethouders reeds medegedeeld, dat het niet in hun bedoeling lag om grote kosten aan de oranjerie ten laste te leggen, tenzij daarvoor een bestemming zou worden gevonden. Deze is inmiddels niet gevonden. Bij de aankoop waren burgemeester en wethou- ders er reeds van overtuigd, dat de oranjerie voor de gemeente geen waarde had, omdat zij er geen bestemming voor hadden. Het heeft ook burgemeester en wethouders verwonderd, dat er een artikel over de afbraak van de oranjerie in de pers is verschenen, terwijl het raadsstuk nog niet aan de raadsleden was toegezonden. Burgemeester en wethouders zullen onderzoeken waar de mededeling van het afbraak- plan aan de pers vandaan is gekomen. De Voorzitter wil toch nog even opkomen voor de directeur van het openlucht-museum, omdat hij meent, dat ten onrechte op deze een smet is geworpen. Vöôr tot aankoop van de buitenplaats Meer en Berg werd overgegaan, is reeds door de Directeur van het museum de vraag gesteld of burgemeester en wethouders genegen waren de oranjerie aan het museum over te dragen. Omdat de oranjerie toen geen eigendom van de gemeente was, kon daarop niet worden ingegaan. Nu geen emplooi voor de oranjerie kon worden gevonden, kwam dit aanbod burgemeester en wet- houders weer in gedachten, waarop zij zich met de directeur in verbinding hebben gesteld met de vraag of hij nog voor overneming voelde. Hierop kwam een bevestigend antwoord. Burgemeester en wethouders zijn hierbij uitgegaan van de onderstelling, dat het gebouw cultuur-historische waarde had, terwijl achteraf blijkt, dat dit niet het geval is. De heer Mr Dr van Bruggen merkt op, dat het voorstel van burgemees-. ter en wethouders/praematuur is geweest. Voorts is spreker van mening, dat het nog te bezien staat of toestem-^***3"^ ming tot sloping van de oranjerie zal worden verkregen als de cultuur- historische waarde verschillend gewaardeerd wordt. Men kan n.l. niet/Vlj/ alleen schuld hebben door doen, maar ook door laten en dan zou het wel eens voor kunnen komen, dat men de gemeente zou vragen het gebouw in stand te houden. De heer Verhoeven wijst er op, dat de directeur van het openlucht- museum oorspronkelijk verklaarde graag in aanmerking te komen voor de oranjerie. Als men een dergelijke toezegging doet, dient men zich vooraf te vergewissen of men deze kan doen. Hier heeft dus de directeur praema- tuur gehandeld. De Voorzitter zegt, dat dit juist is wat burgemeester en wethouders voorbarig noemden. De heer Keijnders merkt op, dat het begrip cultuur-historische waarde betrekkelijk is, waarvoor spreker verwijst naar de schilderijen van Van Megeren. Den Haag zegt nu wel, dat de oranjerie geen cultuur-historische waarde heeft, maar wie garandeert dat die mening juist is. Beter lijkt spreker de cultuur-historische waarde buiten beschouwing te laten. Spre- ker herinnert aan de woorden van de heer Mr van Wijk, n.l. dat er dingen zijn, die hoegenaamd geen waarde hebben totdat een ander ze opraapt, waarna men ze met een ander oog bekijkt. Gaat men de oranjerie restau- reren, dan krijgt men daarna de exploitatiekosten. Spreker acht het beter het misverstand maar te betreuren en zonder meer het voorstel van bur- gemeester en wethouders te aanvaarden. De heer van Houten zegt, dat uit het raadsstuk blijkt, dat de kosten van afbraak ad 4200.door de waarde der afkomende materialen wor-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1952 | | pagina 7