30 October 1952.
177
De heer Disselkoen, wethouder, wil, alvorens met het beantwoorden
der gemaakte opmerkingen aan te vangen, de overgrote meerderheid der
leden danken voor de instemming, die zij hebben betuigd met deze gemeen-
schappelijke regeling.
Van hen, die dit niet hebben gedaan, staat de heer Mr Dr van Bruggen
vooraan. Er is vanuit de raad aan herinnerd, dat deze zich in de onderwijs-
commissie met het voorstel accoord heeft verklaard, behalve enige be-
zwaren, die hij in het debat zou noemen, terwijl hij nu een voorstel tot
aanhouding van de regeling doet. Twee minuten en zeven seconden vôôr
de aanvang der vergadering stelde de heer Mr Dr van Bruggen spreker in
kennis van zijn voornemen om aanhouding voor te stellen, welke tijd
natuurlijk te kort was om de leden van het college hiermede op de hoogte
te brengen.
Spreker wii het voorstel van de heer Mr Dr van Bruggen om deze
gemeenschappelijke regeling aan te houden, ten sterkste ontraden. Inder-
daad is er nog geen wet op het voorbereidend iager onderwijs en de op-
leiding van de onderwijzeressen daarvan, tot stand gekomen. Het is echter
niet juist, zoals de heer Mr Dr van Bruggen zegt, dat de wet nog niet in
behandeling is. Alleen is zij nog niet in openbare behandeling gekomen.
Na het indienen van het wetsontwerp is dit op 29 September 1950 gevolgd
door een voorlopig verslag. Daarna zijn de financiëie debatten in de
Tweede Kamer gehouden, met als gevolg een drastische bezuiniging bij
het Rijk, waarbij dit ontwerp echter niet gesneuveld is. Inmiddels kwam
de Memorie van antwoord op het wetsontwerp. Het wetsontwerp werd
eerst aangekondigd tegen 1 Januari 1951, welk tijdstip later werd opge-
schoven naar 1 Januari 1952. In de Memorie van antwoord wen! toen
weer 1 Januari 1953 genoemd. Als men spreker zou vragen of hij er gerust
op is dat de wet 1 Januari 1953 in werking zal treden, dan zou spreker
daarop geen bevestiging durven geven. Hoe ianger echter het uitstel
duurt, hoe noodzakelijker het is dat plaatselijk de handen aan de ploeg
worden geslagen. De heer Mr Dr van Bruggen heeft dan ook niet gezegd
dat er niets moet gebeuren, doch aangedrongen op het in de gelegenheid
stellen van de bestaande particuliere instelling om met haar werk voort
te gaan, desnoods door het verlenen van een hogere subsîdie. Spreker wil
daarop antwoorden dat dit niet mogelijk is. Het bestuur der school heeft
zich n.l. eigener beweging tot het gemeentebestuur van Haarlem gewend
met het verzoek zijn taak over te nemen. Bij de besprekingen die tussen
het bestuur en burgemeester en wethouders van Haarlem hierover zijn
gevoerd, bleek, dat het bestuur de exploitatie van de school op subsidie-
basis moe is. Wel verklaarde het bestuur zich graag bereid als commissie
van advies op te treden. Dit is bovendien een voorstel dat 4 raden betreft.
Het is niet zo, dat, als de raad van Heemstede deze zaak uitstelt, de andere
raden ook automatisch zeggen, dat de zaak nog wel kan wachten. Dan
is de kans groot dat de zaak kalm doorgaat, waarbij wij ons dan daar-
buiten hebben gesteid.
Over het principe van de financiële gelijkstelling van het onderwijs
behoeft volgens spreker niet gepraat te worden, omdat dit niet alleen
naar de letter maar ook naar de geest algemeen aanvaard is. De heer
Mr Dr van Bruggen heeft gevraagd naar het subsidiëren van de bijzondere
scholen op dit terrein. In antwoord daarop zegt spreker, dat als subsidie
gevraagd wordt, deze zeker door de raad zal worden toegekend. Spreker
vreest niet dat het getal aanvragen groot zal zijn. Uit het volgende agenda-
punt blijkt al reeds, dat het bedrag dat daarmede gemoeid is, erg meevalt.
Komende tot de practische bezwaren van de heer Mr Dr van Bruggen,
zegt spreker, dat de redenering, dat de raad als het ware het schoolbestuur
vormt, inderdaad juist is. Hij is echter geen dagelijks bestuur en dat zijn
twee verschillende dingen. Spreker is het er mee eens, dat de raad er is
om te regeren. Hij moet het besturen echter overlaten aan de colleges,