27 November 1952.
223
verordening' nu haar beslag heeft gekregen. Spreker vraagt of, als uit de
vis- of textielbranche en bloc de wens naar voren komt tot wijziging van
de verplichte middag- of morgensluiting, hieraan gevolg zal worden
gegeven.
De Voorzitter a.ntwoordt, dat, indien wijziging gewenst wordt, hieraan
tegemoet zal worden gekomen.
Het ontwerp-besluit wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
XIII. WINKELSLUITING TIJDENS DE FLORA 1953.
Het voorstel met ontwerp-besluit is opgenomen in de gedrukte stukken
onder volgno.
109. Winkelsluiting tijdens de „Flora 1953.
De Voorzitter deelt mede, dat de commissie voor de strafverordeningen
zich hiermede kan verenigen.
De heer Mr van Wijk zegt, dat redelijkerwijze niet verwacht kan
worden dat sprekers fractie zich achter dit voorstel zal plaatsen, noch
dat zij voor artikel 2 ook maar een goed woord over heeft. De raad kent
de principiële bezwaren die voor sprekers fractie ten aanzien van deze
verordening gelden. Het is geenszins sprekers bedoeling zijn principes
met betrekking tot de Zondagswet aan derden op te dringen. Spreker
meent echter dat de Overheid tot taak heeft tegemoet te komen a.an de
wens van een bevolkingsgroep die Zondagsheiliging voorstaat. Deze groep
laat hierin anderen uiteraard vrij. Er zal naar sprekers mening weinig
terecht komen van een gepaste kerkgang indien dit moet gebeuren door
straten met geopende winkels en dit geldt niet alleen voor de groep die
spreker vertegenwoordigt. Hij begrijpt niet dat deze maatregel nood-
zakelijk is, zoals in de toelichting staat. Er zullen op Zondag heus geen
stofzuigers, scheerapparaten, wasteilen e.d. verkocht worden omdat er
nu een Flora is.
Bovendien acht spreker de te nemen maatregel in strijd met de Zon-
dagswet, die, al is zij van oude datum, toch altijd nog van kracht is.
Alleen noodzakelijke arbeid is op Zondag geoorloofd. Spreker ziet echter
hier de noodzakelijkheid niet in. Het is niet zo dat de Zondagswet alleen
van kracht moet zijn als er toch geen kopers zijn en deze wet opzij gezet
moet worden, zodra dit met betrekking tot een of meer koopartikelen
anders zou zijn. Spreker meent dat er dus in strijd met de Zondagswet
wordt gehandeld.
Bovendien kweekt deze verordening oneerlijke concurrentie omdat een
deel der winkeliers, uit principiële motieven, zijn winkels zal sluiten en
een ander deel dit niet zal doen. Men zegt wel, voor principe moet men
offers brengen. Die offers zullen zeker worden gebracht. Als dezelfde
winkeliers echter in de week een uur langer willen werken dan worden
er op grond van economische motieven bezwaren tegen ingebracht. Het
principe van de Zondagswet weegt voor diegenen niet zo zwaar.
Spreker meent dat de Overheid geen conflicten moet aankweken voor
gemeenteleden tussen hun principe en hun portemonnaie. Als A Zondags
de winkel openhoudt dan bestaat de neiging bij B dit ook te gaan doen.
Indien dit bij B tegen zijn principe indruist dan heeft de Overheid dit
conflict in het leven geroepen. De Overheid heeft de plicht te zorgen
dat de rust onder haar onderdanen bewaard blijft en dat kan zij doen
door geen economische ongelijkheid te scheppen. Ook de Overheid is
gebonden aan de ordonnantiën Gods.
De Voorzitter kan slechts eerbied hebben voor de door de heer Mr van Wijk