19 Februari 1953.
35
a)
tegenwerpen, dat het vastrecht dat deze betrokkenen betalen, toch over
een veel groter aantal kWh moet worden verdeeld als bij de particuliere
gebruiker, zodat hun stroomprijs tendeert naar de eenheidsprijs per kWh
plus een zeer kleine fractie. Dit moge waar zijn. Ook moge waar zijn,
dat men hier niet duurder uit is dan vergelijkbare gevallen in naasD
liggende gemeenten, maar toch blijft de fractie, zoals overigens alie
jaren, dat zij hier nu over praat, van mening, dat hier met enige goede
wil wel wat aan gedaan kan en mag worden. Het onderwerp ,,kostprijs
van stroom" is een zeer teer onderwerp. Sedert het moment, da't spreker
begon te studeren voor de acte M.O. Boekhouden, die hij als jongeman
van 19 jaren behaalde (en dat is dit jaar helaas al 33 jaar geleden), is er
naast het baanbrekende boekje van Simon uit zijn tijd, onnoemelijk veel
literatuur op dit gebied verschenen. Enige jaren geleden signaleerde spre-
ker dat ook al reeds. Maar waar het hier leverantie van één bepaald
artikel, of liever distributie van dat artikel, aan verschillende marktge-
bruikers betreft, is hier sprake van een kostenverdeling, die men ver-
schillende richtingen uit kan keren en wenden, al naar men belieft. Hier
is geen absolute prijs.
Ergo komt men hier eenvoudig toe aan de beantwoording van de vraag
waarbij alle vergelijkingen achterwege kunnen blijven:
Is het van de gemeente verantwoord om dergelijke afnemers die groot-
verbruikers zijn, in principe te blijven behandelen nagenoeg als particuliere
verbriukers, al mag worden toegegeven dat zij het voordeel hebben van
dat grotere oppervlak, waarover zij hun vastrecht spreiden Spreker
twijfelt daaraan om twee redenen:
Omdat stroom voor de bedoelde afnemers een integrerend deel van
hun bedrijfskosten is en zij in de huidige constellatie die hogere
kosten niet door-kunnen-berekenen en zo op de consumenten kunnen
afwentelen.
b) Omdat de bedrijfsbegrotingen van het electriciteitsbedrijf nu al
jaren te hoog zijn geweest. Om het laatste jaar maar te noemen,
waarover de afrekening bekend is, over 1951 werd van het G E B
een bedrijfsoverschot geraamd van f 92.769.—, terwijl de rekening
ongeveer f 114.000.als bedrijfsoverschot aangaf.
Spreker verdenkt de begroting van 1952 en ook de begroting van 1953
vLer£f r? Van' ':!atuer derge,iIke marges (marges in de orde van grootte
van 23 o/r van de begroting van 1951) ook thans weer inzitten. Dat zijn
met altijd maar toevalsfactoren. J
Zonder îemand anders tekort -te doen, kan men dan ook naar zijn
nT,n.wgIng ÎB- gr00t;verbruikers tegemoet komen. Spreker is geen Don
Quichote en hij vecht met tegen windmolens, noch minder tegen de bier-
kaai, maar hier zit heus iets in.
Prof. Huizinga begint het eerste hoofdstuk van zijn boek ,,In de scha-
enwHweTenTJn ™et de .woorden: „Wij leven in een bezeten wereld
en wij weten het Dat werd in 1935 geschreven, en het is nög zo
Spreker wenst de Voorzitter en het College toe, dat het hun gee-even
en° te bestüfen h dle wereld de zaken van Heemstede te leiden
n te besturen, zo, dat de raad bij de rekening over 1953 moge zeggen-
Magnus opus erat: Het was een groots werk. gg
vp20weer lVfrZeelenberS heeft- evenals andere jaren, de begroting met
belangstelling bestudeerd. De begroting toch is een belangriik stuk
waaruit de îdeeen van het gemeentebestuur voor het komende jaar blijken
n dÔntwikkelen waarlanSs de ^meente z!ch ve'rder
zal ontwikkelen. Een bepaalde financiële richting kan men uit de be-
met de vïststehf1 VO,doende lezen' Het is Jammer, dat men niet tegelijk
6 vaststelllng van de begroting de rekening over het afgelopen