19 Februari 1953.
59
gemeentelijke bijdrage aan het bijzonder M.O., in een bepaalde situatie,
op welwiliende wijze zullen bekijken.
De toezegging van de wethouder dat bij een volgende tariefswijziging
de groep grootverbruikers opnieuw bekeken zal worden, getuigt van een
evenwichtig beleid.
De heer Reijnders is het niet eens met de heer Mr Zeelenberg inzake
diens pleidooi voor de institutionele beleggers.
Inzake de toestand van de gemeentelijke financiën, wil spreker twee
spreekwoorden aanhalen, n.l. „Regeren is vooruitzien" en ,,Angst is een
siechte raadgever". Ook spreker's fractie wil zuinig zijn en dat mede
indien de gemeente ruimer in haar geld zit. Bij spreker is dus geen
sprake van een alarmkreet nu er een tekort op de begroting bestaat.
Trouwens de wethouder is hem daarin bijgevallen, want deze heeft ge-
zegd, dat onze financiële positie zeker niet siecht is en in staat is een
flinke stoot op te vangen. Hiermede bevestigt de wethouder dus wat
spreker gezegd heeft. Nu heeft de heer Mr Dr van Bruggen opgemerkt,
dat de overschotten in dalende lijn zijn. Naar aanleiding daarvan herin-
nert spreker zich de financiële omstandigheden van een kennis van hem,
die jaarlijks van de geinde huren van zijn huizen een huis overhield. Toen
hij in zeker jaar slechts deel van een huis overhield, klaagde hij daar
over. Dit is de tendenz van het betoog van de heer Mr Dr van Bruggen.
Waar de heer Mr Dr van Bruggen er over sprak dat de goedkoop geld
poiitiek is omgeslagen in een duur geld politiek, zegt spreker, dat dit
voor de institutionele beleggers koren op hun molen was. Wie heeft dat
dure geld echter veroorzaakt? Toch zeker de grote beleggers, want
redeneerden zij, als we niet lenen moet de rente oplopen. Daardoor moest
de regering de rentestandaard wel aan banden leggen, totdat nu het
geld is losgekomen. Het is zeker niet uit liefdadigheid dat de rentevoet
naar beneden gaat. De heer Mr Zeelenberg meent, dat de overheid niet
meer moet converteren, maar spreker is van oordeel dat daar juist veel
haast bij is.
De heer Zegwaart gelooft niet dat er behoefte bestaat aan een speciale
commissie voor de bestudering van de ziektekostenregeling voor de ambte-
naren, want in elke fractie is men wel geneigd voor hen een dergelijke
regeling vast te stellen, uitgezonderd dan de heer Mr. Zeelenberg. Toch
is spreker er van overtuigd, dat, als de heer Mr Zeelenberg deze zaak
goed bestudeert, hij er dan een juister oordeel over zal vellen.
De wethouder van personeelszaken heeft over deze materie gezegd dat
het college zijn standpunt nog niet heeft bepaald. Misschien dat de laat-
ste bezwaren van het college na het aanhoren van sprekers te houden
betoog, uit de weg zullen zijn geruimd.
De Jieer Mr Zeelenberg heeft in zijn betoog opgemerkt, dat er geen
behoefte is aan een ziekenfonds voor ambtenaren. Spreker wil er dan
°P wijzen dat er van een eigen ziekenfonds geen sprake is. Het is niet
anders dan een inbouwen in de rechtspositieregeling voor ambtenaren
neergelegd in de ambtenarenwet n.l. art. 125, le lid, letter g, luidende,
dat voor de ambtenaren door of vanwege het rijk aangesteld, bij of
krachtens algemeene maatregel van bestuur voorschriften worden vast-
gesteld betreffende aanspraken in geval van ziekte. Hieronder worden
mede verstaan de kosten voor dokter, ziekenhuisverpleging, enz. Het
overheidspersoneel is n.l. van de verplichte ziekteverzekering uitgesloten
°P &ronc' c'at voor hem een aparte status bestaat. Dat is een stringent
voorschrift. De redenen voor het streven door de ambtenaren naar een
eigen ziektekostenregeling zijn dus doorslaggevend neergelegd in de
ambtenarenwet. Nu is er van de zijde van het verzekeringsbedrijf een
poging aangewend om het inzicht van de raadsleden in deze zaak te bein-
vloeden, door het aan hen zenden van een brochure, waarin krokodillen-