14;3 25 Juni 1953. het eeval is. Toen was de raad niet bekend, dat door de Kroon geen bezwaar wordt gemaakt indien tot toelating van een raadslid wordt be- sloten en deze niet voldoet aan het bepaalde bij art. 2'5 onder h der gemeentewet. De heer Kamerbeek betreurt het, dat van de zijde van de K.V.P. op formele gronden hetzelfde standpunt wordt ingenomen als m het verleden. Er is sedert de beslissing in 1946 toch wel iets veranderd. Spreker ls va" mening, dat, als een partij iemand naar voren brengt die zij, m verband met bepaalde kwaliteiten die de betrokkene bezit, als de meest geschikte candidaat beschouwt, het dan overeenkomstig het democratische begmsel is om dit aan de partij over te laten en dat het dan niet aangaat gebruik te maken van formele gronden om de gestelde candidaat niet tot het raads- lidmaatschap toe te laten. Ook spreker heeft in 1946 deel uitgemaakt van de commissie tot onderzoek van de geloofsbrieven. Hij heeft zich toen nog verstaan met een hoofdambtenaar van het Ministene van Binnen- landse Zaken, waar deze kwestie echter ook op formele gronden îs be- handeld. Spreker vraagt, of er nu voor de K.V.P. reden îs om haar formele standpunt te blijven handhaven. De onderlinge vrede gaat bij hem voor alles. Op bepaalde tijden moet men water in de wijn kunnen doen, hetgeen de samenwerking in de toekomst slechts ten goede kan komen. Als geloofsgenoot betreurt spreker de houding van de K.V.P. De heer Verhoeven antwoordt, de heer Kamerbeek nog nooit iets kwalijk genomen te hebben. Het gaat hier inderdaad om louter formeie gronden, maar spreker ziet niet in hoe men in deze kwestie, die gelijk îs aan die van 1946, van mening kan veranderen. De heer Mr Dr van Bruggen kan de opmerking van de heer Kamerbeek niet waarderen. Als een dergelijke kwestie aan het oordeel van de raad wordt voorgelegd, dan speelt het geen rol tot welke politieke partij de betrokkene behoort. Het gaat hier alleen om een juiste toepassmg van de wet. Sprekers fractie staat hier objectief tegenover. Er zijn twee stand- punten mogelijk. Men kan deze zaak zö bekijken, dat men aanneemt, dat het geven van onderwijs aan een H.B.S.-afdeling van een lyceum, midde - baar onderwijs is, zodat daarom reden bestaat tot niet-toelating van de gekozene, maar men kan de kwestie ook meer practisch bezien dooi uit te gaan van het standpunt, dat alleen dan sprake is van het geven van middelbaar onderwijs, indien dit onderwijs bepaaldelijk in de middelbaar onderwijswet is geregeld. De overheid is echter in gebreke gebleven het onderwijs aan een lyceum in de middelbaar onderwijswet op te nemen. Als de Kroon dit vraagstuk uit de weg wil ruimen, kan zij dit doen door een raadsbesluit tot toelating te vemietigen. Dit is tot dusver niet geschied. Beide standpunten zijn even honorabel. De Voorzitter brengt thans in stemming het voorstel van de commissie van advies voor onderzoek van de geloofsbrieven, tot toelating van alle eekozen raadsleden, behalve de heer Drs Weyers. Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Vervolgens brengt de Voorzitter in stemming het voorstel van de meer- derheid der commissie tot toelating van de heer Drs Weyers. Over dit voorstel staken de stemmen met 88. Vöôr het voorstel stemden de heren Mr Pliester, Mr Dr van Bruggen, Ir Kooijmans, Mr van Wijk, Kamerbeek, Reijnders, Verspoor en de wet- houder Disselkoen. TT Tegen het voorstel stemden: Mevr. van Nispen en de heren Scheer, Hop- staken, Zegwaart, van der Linden, Verhoeven, Mr Zeelenberg en de wet- houder Van Houten. De Voorzltter deelt mede, dat nu, overeenkomstig art. U 16, 4e lid van

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1953 | | pagina 4