64 27 Augustus 1953. 2e Afd. VEBBEXERING FINANCIËLE POSITIE GEMEENTEPERSONEEL. WIJZIGING TOELAGEBESLUIT 1951. Aan de Raad. Bij circulaire van 31 Juli 1953 no. 15869 heeft de Minister van Binnen- landse Zaken uitvoerige mededelingen gedaan over het treffen van maat- regelen tot verbetering van de financiële positie van het burgerlijk Rijks- personeel waaromtrent in de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken overeenstemming is bereikt. Wij ontlenen aan deze circulaire, welke bij de stukken voor U ter inzage ligt, het volgende: ,,Het sedert de bevrijding gevoerde beleid met betrekking tot de be- zoldiging van het Rijkspersoneel is als gevolg van de toenmaals geldende bijzondere omstandigheden aanvankelijk vooral gericht geweest op de laagste en lagere salarissen. Dit heeft een sterk nivellerende werking uitgeoefend op de bezoldiging van de middelbare en hogere ambtenaren, terwijl ook een achterstand kan worden geconstateerd voor wat betreft de lonen van de vaklieden. De Ministerraad is tot de conclusie gekomen, dat zowel een goede func- tionnering van de Overheidsdienst als de billijkheid tegenover belang- hebbenden thans het treffen van denivellerende voorzieningen onvermijde- lijk maken. Waar het hier gaat om het corrigeren van verhoudingen binnen het Rijksbezoldigingssysteem, behoren deze voorzieningen uiteraard be- perkt te blijven tot het wegnemen van nivelleringsverschijnselen, welke specifiek zijn voor dit systeem. Ten aanzien van de bezoldiging van de middelbare en hogere ambtenaren heeft vooral het verlenen van de z.g. overbruggingstoelage ad 240. per jaar (Koninklijk besluit van 15 Januari 1946 Stbl. G 13) sterk nivel- lerend gewerkt. De invloed van bedoelde toelage doet zich nog bij voort- during gelden, ook na de incorporatie daarvan in de salarisbedragen van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksamtenaren 1948, opgebouwd volgens de formule: basissalaris 1948 is (basissalaris van 1936 -f 25 -j- 240.—) 10 Een redelijke verzachting in deze nivellering kan worden aangebracht door in de omschreven formule de overbruggingstoelage te vervangen door een procentuele verhoging. Naar het oordeel van de Ministerraad kan het gestelde doel worden bereikt door het percentage van bedoelde verhoging te stellen op 10; hiermede is in beginsel de grondslag vastgelegd van een nieuw basissalaris 1953, t.w. [(basis 1936 25 10 10 Het verschil tussen de uitkomst van een berekening volgens de eerste en de tweede formule wordt effectief voor functies met een wedde van 305.per maand of /3660.per jaar en hoger. Dit verschil wordt uitgedrukt in een toelage, de zogenaamde „toelage 1953". Onder wedde of loon wordt in dit geval verstaan het schaalbedrag, ver- meerderd met de vaste toelage(n) of het daarmede overeenkomende loon- bedrag, met uitzondering evenwel van de toelagen ingevolge het Toelage- besluit 1951. Wat betreft de lonen der vaklieden, bijzondere vaklieden en vaklieden- voorlieden is, nadat enkele aanvankelijk bij het overleg geregelde bezwaren waren weggenomen, overeenstemming bereikt over een verhoging van 1.44 per week, gepaard gaande met een inkorting van de looptijd der loonschalen van 6 tot 4 jaar, een en ander mede op grond van de over- weging, dat deze verhoging geen repercussies zal hebben ten aanzien van de lonen in de particuliere sector.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1953 | | pagina 13