21
25 Februari 1954.
De Voorzitter deelt mede, dat de commissie voor het onderwijs zich
hiermede kan verenigen.
Het ontwerp-besluit wordt, zonder hoofdelijke stemming, vastgesteld.
V. BESCHIKBAARSTELLING BEDRAG PER LEERLING IN 1954
BIJZONDER VOORTGEZET LAGER ONDERWIJS.
Het ontwerp-besluit is opgenomen in de gedrukte stukken onder volgno.
15. Beschikbaarstelling bedrag per leerling 1954 voor
bijzonder voortgezet lager onderwijs.
De Voorzitter deelt mede, dat de commissie voor het onderwijs zich
hiermede kan verenigen.
Het ontwerp-besluit wordt, zonder hoofdelijke stemming, vastgesteld.
VI. VASTSTELLING GETAL WEKELIJKSE LESUREN VAK-
ONDERWIJS AAN OPENBARE SCHOLEN.
Het ontwerp-besluit is opgenomen in de gedrukte stukken onder volgno.
17. Vaststelling getal wekelijkse lesuren vakonderwijs aan
openbare scholen.
De Voorzitter deelt mede, dat de commissie voor het onderwijs zich
hiermede kan verenigen.
Het ontwerp-besluit wordt, zonder hoofdelijke stemming, vastgesteld.
VII. le WIJZIGING VAN DE VERORDENING REGELENDE DE
SUBSIDIËRING VAN BIJZONDERE KLEUTERSCHOLEN.
Het voorstel met ontwerp-besluit is opgenomen in de gedrukte stukken
onder volgn.
21. le Wijziging „Verordening subsidiëring bijzondere
kleuterscholen"
De Voorzitter deelt mede, dat de commissie voor het onderwijs zich
hiermede kan verenigen.
De heer Mr Dr van Bruggen brengt dank aan burgemeester en wethou-
ders voor dit voorstel, waardoor een oneffenheid is weggenomen. Het fijne
instrument van de gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar onder-
wijs is hiermede nog weer fijner afgesteld.
De heer Scheer heeft geen bedenkingen tegen dit voorstel. Hij is echter
niet enthousiast over het incidenteel wijzigen van verordeningen, omdat
een bepaalde zaak hinder van de oude bepalingen heeft. Dit is echter
sprekers privé mening.
Verder wijst spreker er op, dat in het voorstel staat: ,,Bij de vaststelling
in 1948 van de verordening regelende de subsidiëring, is welbewust van
het standpunt uitgegaan, dat de schoolverenigingen zelf voor de finan-
ciering van de kosten van schoolstichting behoren te zorgen. Daarmede
wordt een rem aangelegd aan de anders te verwachten nieuwe school-
stichtingen".
Spreker vraagt zich af, of, nu sedert 1948, wat toch een korte tijd is,
de situatie zodanig is veranderd, dat wijziging verantwoord is. Is deze
bepaling nu ineens niet meer nodig? Als de vereniging niet in staat is
om het sluiten van een geldlening te financieren, is er dan, vraagt spreker,
aanleiding om enthousiast te zijn als een dergelijke school wordt opge-
richt