jiffîr-™"*1-
29 Juli 1954.
159
er ook niet om, om een kleine groep enig voordeel te bezorgen, doch het
gaat om een betere differentiatie van de kindertoeslag, om een verfijning
van de wetgeving. In dit verband is het juist, dat de kindertoeslag voor
verdienende 16-jarige kinderen ophoudt.
Hct is niet zo, dat deze wijziging gaat ten koste van één groep en ten
goede komt aan een andere groep. Het is zeer goed mogelijk, dat de na- en
voordelen zich in dezelfde groep en in hetzelfde gezin voordoen.
De heer Zegwaart zegt voorts, dat de salarissen te laag zijn. Als dit
waar is, dan is de kindertoeslagregeling slechts een lapmiddel, waardoor
zij die daarvan profiteren, een betere positie innemen tegenover al de-
genen die geen kinderen hebben. Spreker is van mening, dat men lap-
middelen beter achterwege kan laten.
In April j.l. heeft een partijgenoot van de heer Zegwaart gezegd, dat
80 der 16-jarigen in loondienst is. De overige 20 zal wel niet doel-
loos rondiopen. Voor 17 jaar zal dit wel 90 kunnen zijn.
De kwestie van de rechtsgrond voor kindertoeslag en gezinsloon is nu
niet aan de orde. Naar sprekers mening moet het zo zijn, dat alle lonen
zo hoog waren, dat ook grote gezinnen daaraan voldoende haddden, zo
nodig met een overbruggingsperiode. Z.i. moet men vooral de schijn ver-
mijden, dat kindertoelage een premie op het krijgen van kinderen is. Dan
zou het onwaardig zijn de kindertoeslag als een extraatje te accepteren.
Er bestaat geen enkele' reden om dit voorstel aan te houden, omdat zich
ten opzichte van de materie geen zwaarwichtige argumenten voordoen
die dit zouden wettigen. Het betreft hier een wetsverbetering. Het is een
volkomen juiste handeling van de regering waarmede niemand tekort
wordt gedaan, omdat ze voor alle groepen geldt.
Spreker dankt de heren Reijnders en van Bruggen voor de steun, die zij
aan het voorstel van burgemeester en wethouders hebben gegeven.
Het spijt de heer Zegwaart, dat hij van geen enkele zijde bijval heeft
gekregen. Spreker zal op de rechtsgrond thans niet ingaan.
De heer Reijnders heeft de zaak niet goed begrepen. Er is n.l. geen
sprake van bevoorrechting van het overheidspersoneel. Dat de ambtenaren,
zoals de heer Mr van Wijk heeft gezegd, vanaf 1946 in een uitzonderings-
positie verkeren, is niet juist. Reeds vanaf 1920 genieten zij een kinder-
toeslag voor kinderen tot 18 jaar. Dit is een bestaand recht op grond van
de bijzondere status van het overheidspersoneel. Op die grond is door
alle R.K. organisaties een verlaging van de leeftijdsgrens afgewezen. Oor-
spronkelijk was geen enkele organisatie daar voor. Het gaat hier om een
bestaand recht en er zijn geen steekhoudende motieven aan te voeren om
daaraan een einde te maken. Als men verdienste der kinderen als crite-
rium voor het toekennen van de toeslag neemt, dan moet men voor alle
niet-verdienende kinderen toeslag geven. Spreker denkt hierbij aan een
moeder, die een kind in de huishouding heeft.
De mening van de heer Reijnders, dat het geven van kindertoelage loon-
drukkend zou werken, is een oude leuze. Ook het particuliere bedrijf lieeft
het principe van de kindertoeslag aanvaard.
De heer Mr Dr van Bruggen heeft betoogd, dat de nieuwe redactie meer
rekening houdt met het behoefte-element. Zoals spreker reeds heeft uit-
eengezet, is hij van mening, dat kinderen die gaan verdienen, verschillende
extra uitgaven met zich brengen. Ook daar is dus behoefte aan handhaving
van de kindertoeslag.
Yoorts is gezegd, dat de organisaties met deze voorstellen accoord zijn
gegaan. Spreker wijst er op, dat één centrale zich daartegen verzet heeft.
Iedere organisatie draagt uiteraard haar eigen verantwoordelijkheid tegen-
over haar leden. Het is wel gebleken, dat in meerdere gemeenten ver-
tegenwoordigers van andere organisaties het met het betoog van sprekers
collega's eens zijn.
De Minister heeft in 1954 in zijn memorie van antwoord aan de 2e Ka-