131
2 December 1954.
c. wanneer zij worden geplaatst achter een woning of woonruimte moet
tussen beide een strook grond van ten minste 3.00 m breedte geheel
onbebouwd en onoverdekt blijven.
PAR. IV.
SLOÏBEP ALIN GEN.
Artikel 18.
Ontheffingsbevoegdheid.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd al dan niet onder door hen
te stellen nadere voorwaarden ontheffing te verlenen van de bepalingen
van het plan, voor het oprichten van kleine niet voor bewoning bestemde
gebouwtjes van openbaar nut, zulks ten behoeve van een overheidsbedrijf
of daarmede gelijk te stellen lichaam. Dergelijke gebouwtjes kunnen zijn:
transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen,
wachthuisjes voor verkeersdiensten, benzine-laadstations e.d., doch geen
reclameborden of -zuilen.
Artikel 19.
Afwijkingsbevoegdheden.
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met voorafgaande schrifte-
lijke toestemming van Gedeputeerde Staten van Noordholland, welke
niet wordt aangevraagd, dan nadat de belanghebbenden in de gelegen-
heid zijn gesteld hun bezwaren tegen de voorgenomen afwijking(en)
kenbaar te maken, in bijzondere gevallen de bestemming van terrein te
wijzigen, teneinde, in afwijking van het plan, bebouwing voor bijzondere
doeleinden mogelijk te maken.
2. Bij het verzoek om toestemming, bedoeld in het eerste lid, leggen
burgemeester en wethouders eventueel ingekomen bezwaren over aan
Gedeputeerde Staten van Noordholland.
3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd enig onderdeel van de grens
of de richting vasa een straat of de vorm of indeling van een plein
nader vast te stellen en dienovereenkomstig de vorm der bouwblokken
te wijzigen, wanneer bij definitieve uitmeting zou blijken, dat de ge-
ringe afwijkingen noodzakelijk zijn tot een juiste aanpassing van het
plan aan de werkelijke toestand van het terrein.
Artikel 20.
Bestaande gebouwen.
1. Geen gebouw mag worden opgericht, indien daardoor enig gebouv^
dat op de datum van in werking treding dezer Voorschriften reeds
bestond of krachtens een verleende, of op een reeds ingediende aan-
vrage te verlenen bouwvergunning kan worden opgericht, dan wel
enig perceel of terrein in een toestand zou worden gebracht, welke in
strijd zou zijn met het iîitbreidingsplan.
2. Grond, welke eenmaal in aanmerking is en moest worden genomen bij
de verlening van een bouwvergunning, waaraan uitvoering is of alsnog
kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen
buiten aanmerking.
Artikel 21.
Overgangsbepaling.
Ten tijde van de vaststelling van het pan van uitbreiding bestaande ge-