13,13a
4e Afd. 27 Januari 1955.
SCHADEVERGOEDIN GSVEKOKDENIN G.
Aan de Raad.
Wij hebben de eer U mede te delen, dat in tal van gemeenten verorde-
ningen zijn vastgesteld, waarbij is geregeld op welke wijze vergoeding
van schade kan plaats hebben aan belanghebbenden, die door stedebouw-
kundige maatregelen in ernstige mate worden getroffen.
Hoewel de wet een dergelijke verordening niet eist, zijn wij toch van
oordeel, dat het aanbeveling verdient regelen te stellen ter bescherming
van de belangen van hen, die door maatregelen, als genoemd, worden
getroffen.
Het is toch immers zo dat, wanneer de gemeenteraad overgaat tot het
vaststellen van een uitbreidingsplan, een rooilijn en dergelijke stedebouw-
kundige maatregelen, deze in zeer veel gevallen invoed uitoefenen op de
waarde van de in die maatregelen begrepen gronden. Zo zullen b.v. door
de vaststelling van een uitbreidingsplan sommige gronden, in verband
met de in het plan aangegeven bestemming, in waarde stijgen en andere
gronden, doordat b.v. bebouwing wordt uitgesloten, in waarde vermin-
deren. De vraag doet zich in het laatste geval voor of de gemeente ver-
plicht is dientengevolge door de grondeigenaar te lijden of geleden schade
te vergoeden.
In het algemeen moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. De
vaststelling van b.v. een uitbreidingsplan is een rechtmatige overheids-
daad, welke nimmer tot aanspraak op vergoeding wegens geleden schade
kan leiden, tenzij de wet zulks uitdrukkelijk bepaalt. Dit toch is niet het
geval. De waarborg voor de grondeigenaren, dat met hun belangen terdege
rekening wordt gehouden, is gelegen in de door de Woningwet voorge-
schreven procedure van totstandkoming van genoemde stedebouwkundige
maatregelen, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten of, in beroep,
van de Kroon. Deze instanties toch zijn bevoegd en verplicht na te gaan
of de belangen van de grondeigenaren niet al te zeer zijn geschaad. Mocht
zulks het geval zijn, dan zal de goedkeuring niet worden verleend.
Deze toetsing van een stedebouwkundige maatregel aan het particuliere
belang, kan met zich brengen dat een uitbreidingsplan een bouwverbod of
een andere stedebouwkundige maatregel, welke planologisch volkomen
juist en verantwoord is, toch geen goedkeuring verkrijgt, omdat door
genoemde maatregel de belangen van particulieren al te zeer zouden
worden geschaad. Om hieraan te ontkomn hebben, zoals vermeld, reeds
vele gemeenteraden al dan niet op aandrang van Gedeputeerde Staten
een z.g. schadevergoedingsverordening vastgesteld, volgens welke de
schade, die tengevolge van de vaststelling van een stedebouwkundige
maatregel wordt geleden, kan worden vergoed.
Bij het bestaan van zo'n verordening kunnen Ged. Staten overwegingen.
welke ontleend zijn aan belangen van particulieren en op grond waarvan
zij anders hun goedkeuring aan de stedebouwkundige maatregel zouden
moeten onthouden, buiten beschouwing laten.
De beoordeling van de stedebouwkundige maatregel zal alsdan zuiver
op zijn planologische waarde kunnen geschieden.
Wij menen dat er om vorenvermelde reden alle aanleiding bestaat tot
het vaststellen van een schadevergoedingsverordening, waarvan het ont-
werp U hierbij wordt aangeboden, over te gaan.
Voorts delen wij U mede, dat Gedeputeerde Staten ons hebben bericht,
dat tegen de bij Uw besluit van 28 Januari 1954 no. '7 vastgestelde her-
ziening LIII c van het uitbreidingsplan, op zichzelf geen bedenkingen be-
staan, doch dat goedkeuring eerst zal worden verleend nadat de schade-
vergoedingsverordening op genoemd plan van toepassing is verklaard.