28, 29, 30
31 Maart 1955.
worden op f 9138.uitmakende 80 van genoemde secretaris-wedde,
verminderd met het maximum der standplaatsaftrek van 126.
Ten einde het minimum van de betreffende salarisklasse XVIII een
gelijke verhoging te kunnen doen ondergaan als het bestaande maximum
is het aantal en het bedrag der periodieke verhogingen van deze rang
gehandhaafd.
In verband met de in de circulaire van de Minister gereleveerde moge-
lijkheid van een verbetering der salarisnormen voor twee der naast-
lagere rangen zijn ook de schaalbedragen der salarisklassen XIV en XVI
enigermate verhoogd en is daarbij uitgegaan van de maxima voor een
hoofdcommies pn een hoofdcommies A in een gemeente der 2e klasse,
opgenomen in overzicht A van de circulaire van de Minister van 3 Decem-
ber 1953. Nu de salarisnormen voor de klassen XVI en XVIII voldoende
ruimte bieden voor het tussenvoegen van een nieuwe rang, hebben wij
gemeend overeenkomstig de door de Minister gedane suggestie, in de
salarisklasse XVII de rang van hoofdcommies B te kunnen opnemen,
hetgeen de mogelijkheid biedt in de hogere administratieve functies meer
differentiatie te brengen.
Wij hebben gemeend ons ten deze niet tot de administratieve functies
te moeten beperken, doch deze mogelijkheid ook ten aanzien van de tech-
nische ambtenaren te moeten openen, weshalve de technisch hoofdambte-
naar A en B zijn geïntroduceerd. Dit brengt met zich mede, dat de functie
adjunct-directeur van Openbare Werken gemist kan worden nu indeling
van deze functionaris in een der laatst genoemde rangen kan plaats
vinden.
Volgens meer-genoemde circulaire van de Minister van 1 November j.l.
kan de wedde van de directeur van Openbare Werken bepaald worden op
90 van de secretarisnorm, verminderd met een standplaatsaftrek van
126.—.
Het maximumbedrag van salarisklasse XIX is daarmede in overeen-
stemming gebracht. Hoewel voor de directeur der gemeente gas-, duin-
water- en electriciteitsbedrijven in de circulaire een lager percentage wordt
aangegeven komt het ons niet juist voor, nu beide functionarissen tot
dusverre in dezelfde salarisklasse zijn ondergebracht geweest, daarin voor
het vervolg verandering te brengen.
De bedragen genoemd in artikel 4 hebben een geoorloofde procentuele
verhoging ondergaan.
Artikel 6 der bestaande verordening is in de nieuwe regeling niet meer
opgenomen. Door ons wordt overwogen deze materie, welke in de salaris-
verordening minder op haar plaats is, in het huishoudelijk reglement der
Stichting te doen opnemen.
De bepalingen van de artikelen 7 en 13 (oud) hebben in verband met
het huidige systeem der bezoldiging haar betekenis verloren, zodat zij
konden vervallen. Toepassing daarvan heeft trouwens in de practijk nim-
mer behoeven plaats te vinden.
De redactie van de siotzin van het eerste lid van artikel 9 (oud art. 10)
behoefde enige wijziging in verband met de omstandigheid dat het bedrag
der periodieke verhogingen van de verschillende rangen thans niet meer
gelijk is.
Aan het tweede lid van dit artikel is een bepaling toegevoegd, volgens
welke aan hen, die de pensioengerechtigde leeftijd naderen, in verband
met hun pensioenaanspraken tijdig in het genot van het maximum der
aan hun functie verbonden wedde worden gesteld.
Met wijziging van het vierde lid van dit artikel en toevoeging van het
vijfde lid wordt beoogd de mogelijkheid te scheppen de hier genoemde
toelage eventueel in de pensioengrondslag tot uitdrukking te brengen.
Met dezelfde bedoeling wordt in het mede hierbijgaande ontwerp-besluit
tot wijziging van het Werkliedenreglement een andere lezing van het zesde