30 Juni 1955. 173 een coilecte te houden. Dan is er geen gelegenheid meer om vergunning voor de inzameling te vragen, zodat de organisatoren dan met de politie in aanraking kunnen komen. Voorts wijst spreker op artikel 91, luidende: „Het is de houder van een voor het publiek toegankelijke ruimte of plaats verboden daarin of daarop een voordracht, een tentoonstelling, een uitvoering of een voorstelling van welke aard ook, te houden of toe te laten." In de marge staat aangegeven „ontheffing Burgemeester". Spreker vraagt of het geen aanbeveling zou verdienen om aan deze bepaling toe te voegen ,,anders dan met toestem- ming van de burgemeester". Z.i. is de zaak dan iets aanvaardbaarder dan de voorgestelde redactie. Mevr. van Nispen zegt, dat in artikel 35 is bepaald, dat het verboden is over de grasperken te lopen of te rijden of zich aldaar op te houden. Het zou spreekster erg spijten als b.v. vader in de graskant aan het water zit te vissen en moeder komt daar met haar kindje bij zitten, dat dit ver- boden zou zijn. De Voorzitter brengt allereerst een woord van dank aan de heer Mr Dr van Bruggen, voor diens waarderende woorden voor de tot standkoming van deze verordening. Spreker is blij, dat de heer Mr Dr van Bruggen daarbij de heren van Wingerde en Berentsen heeft ingeschakeld. omdat zij in het werk aan deze nieuwe verordening zulk een groot aandeel hebben gehad. Ook is spreker blij, dat de heer Mr Dr van Bruggen zo uitvoerig heeft toegelicht, waarom men ten aanzien van een herziening van de algemene politieverordening niet over één nacht ijs kan gaan omdat alle facetten goed moeten worden bekeken en de verordening moet worden gecontroleerd en getoetst aan wetten en verordeningen. De totstandkoming van deze verordening heeft wel langer geduurd dan oorspronkelijk in de bedoeling lag, maar er is nu zoveei aan gedokterd, dat zij, orfdanks enkele kleine schoonheidsfouten, een model-verordening mag worden genoemd. In antwoord op het gesprokene door de heer Mr Dr van Bruggen inzake art. 10, 4e lid, zegt spreker, dat de vergunning bij het proces-verbaal moet worden overgelegd, maar dat hij er geen enkel bezwaar tegen heeft om opdracht te verstrekken, dat dit zal geschieden tegen een bewijs van ontvangst. De heer Mr Zeelenberg merkt op, dat er alleen gesproken wordt van ,,ter inzage af te staan". Betekent dat, dat, zodra men een vergunning ter inzage afstaat, men deze kwijt is De heer Mr Dr van Bruggen gelooft, dat de toezegging dat een bewijs van ontvangst zal worden afgegeven, waarin de korte inhoud van de vergunning wordt vermeld, in deze voldoende is. De Voorzitter stelt voor, artikel 10, 4e lid, le zin, als volgt te lezen: ,,De houder is verplicht het bewijs van de ontheffing op de eerste vor- dering van hen, die belast zijn met het opsporen van overtredingen dezer verordening, tegen een bewijs van ontvangst af te staan." De heer Mr Zeelenberg vindt dit een verslechtering van de positie van de delinquent. Als men geverbaliseerd wordt, is het beter dat men de vergunning ter inzage geeft. De Voorzitter antwoordt, dat, wanneer b.v. iemand vergunning heeft gekregen om tot 1 uur open te blijven en er wordt geconstateerd dat hij om 2 uur nog open is, het bewijs in beslag moet worden genomen, om als stuk van overtuiging overgelegd te worden bij het proces-verbaal. In dat geval heeft het stuk voor de betrokkene geen enkel belang meer, omdat de tijd, waarvoor de vergunning gold, verstreken is. Neemt men b.v. het geval, dat door burgemeester en wethouders ver-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1955 | | pagina 17