97
27 september 1956
Artikel 7
1. Ingeval van verlenging van het recht tot begraven in grafsteden
bedoeld in art. 2 lett. b. en c., moet het verschuldigde bedrag worden be-
taald binnen één maand na de dag waarop verlenging door burgemeester
en wethouders is toegestaan.
2. Bij verzuim vervalt het recht en is de grafstede ter beschikking der
gemeente.
3. Burgemeester en wethouders maken belanghebbenden vöör de afloop
van het recht daarop opmerkzaam bij gewone brief aan het adres van de
gerechtigde vermeld in het register bedoeld in art. 8 dezer verordening.
Artikel 8.
1. Voor het te naam stellen van de grafsteden bedoeld in art. 2 wordt
ter gemeente-secretarie een register gehouden.
2. Voor elke overschrijving van die grafsteden van de een op de andere
gerechtigde, wordt een recht geheven van f 3,
Artikel 9.
De rechten bedoeld in de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 zijn bij vooruit-
betaling verschuldigd door degene, die als gerechtigde is of wordt inge-
schreven in het register bedoeld in art. 8, le alinea dezer verordening, ter-
wijl bij het begraven in een grafstede op het algemeen vak de rechten
bedoeld in de artikelen 3, 4, 5 en 6 verschuldigd zijn door degene, die voor
de begrafenis zorgt.
Artikel 10.
Het plaatsen van zerken of monumenten of grafkelders zal alleen mogen
geschieden voor zoverre daartegen geen bezwaar bestaat en niet dan
nadat de daarvan in te zenden plannen en tekeningen door burgemeester
en wethouders zullen zijn goedgekeurd.
Op grafruimten in het algemeen vak mogen geen andere dan losse voor-
werpen worden gesteld. Burgemeester en wethouders kunnen toestaan dat
onder door hen te steilen voorwaarden, andere dan losse voorwerpen wor-
den gesteld.
Artikel 11.
1. Voor het van gemeentewege schoonhouden, waaronder niet wordt
verstaan herstelling of vernieuwing van op graven geplaatste voorwerpen
en van grafkelders, alles voor zoveel het grafsteden betreft genoemd in
art. 2 sub a., b. en c., de reeds bestaande daaronder begrepen, wordt van
de gerechtigde, vermeld in het register bedoeld in art. 8 der verordening
het volgend recht per jaar bij vooruitbetaling geheven:
A. Voor een gedenkteken (monument) f 15,
B. Voor een zerk, bedekkende één grafstede van M. 2 X 17,50
Bij meerdere bedekking naar verhouding.
C. Voor plintbanden op één grafstede van M. 2 X 1 3,75
Bij grotere grafstede naar verhouding.
D. Voor een opstaand hek of kettingwerk rond een grafstede
van M. 2 X 1 ter hoogte van 0.50 M. of daarbeneden 6,
Bij groter afmeting (bijv. om meer dan één grafstede) en
meerdere hoogte naar verhouding.