iv'
27
14 februari 1957.
blijven. Het wil ons echter voorkomen, dat het toezicht, thans door de
commissie van het onderwijs op deze twee-eenheid uitgeoefend, niet vol-
doende is. Wij bepleiten daarom een speciale commissie van advies of zo
men wil van toezicht op de bibliotheek en openbare leeszaal.
Wanneer wij de heer Verhoeven goed hebben beluisterd geloven wij, dat
het niet alleen juist is meer aandacht aan dit toezicht te besteden, doch
dat het van gemeentelijk standpunt bezien en om de in zijn opzet toch zo
goede constructie van deze gezamenlijke bibliotheek tot in lengte van
dagen mogelijk te blijven maken, ook verstandig is een speciale commissie
in het leven te roepen. In de samenstelling van deze commissie willen wij
gaame worden gekend.
Verder sluit ik mij volkomen aan bij de woorden van de heer Verhoe-
ven, waarin hij een woord van dank brengt aan het complete ambtenaren-
corps, niet alleen voor het samenstellen van deze begroting maar ook
voor de algemene arbeid in het afgelopen jaar verricht."
De heer Mr. Dr. van Bruggen zegt
Eerstens zou ik me gaarne willen aansluiten bij de sympathieke woor-
den van de heer Verhoeven, ter zake van de door ons betreurde wethou-
der Disselkoen. Zijn nagedachtenis blijft bij ons in hoge ere.
Verder sluit ik me aan bij de opmerking die door de heer Verhoeven
gemaakt is omtrent het kassysteem dat nog altijd voor de gemeentelijke
boekhouding geldt. In vorige algemene beschouwingen heb ik daarover
het mijne gezegd en ik zal dit dus niet herhalen. Maar ook voor mij staat
vast, dat het zeer gewenst zou zijn tot een balansboekhouding te komen,
omdât alleen op deze wijze een juist inzicht wordt verkregen in de wer-
kelijke situatie.
Thans overgaande tot de algemene beschouwingen zou ik willen op-
merken, dat het doel hiervan is het gemeentelijk beleid voor de naaste
toekomst te beoordelen vanuit de visie, die men heeft op de algemene
situatie op economisch en financieel gebied in ons land. Het gaat er dus
om zich rekenschap te geven van die algemene factoren van economische
en financiele aard, welke wij onderkennen en die medebepalend zijn voor
het gemeentelijk handelen. Ongetwijfeld moet in 1957 als centraal pro-
bleem worden gezien de noodzakelijkheid van wat men noemt ,,beperking
der bestedingen".
Het advies, dat de S'.E.R. op 28 november 1956 aan de regering heeft
uitgebracht ging onder meer over de vraag, of er gezien de ontwikke-
ling van de betalingsbalans geen aanleiding is tot corrigerende maat-
regelen. De tweede vraag terzake van de compensatie van de premie
A.O.W. kan ik bij mijn betoog buiten beschouwing laten.
Met de eerste en voomaamste vraagstelling werd afstand genomen
van een rapport van de S.E.R., dat negen maanden tevoren is uitgebracht
het zgn. ,,ruimterapport", waarbij de vraag aan de orde was op welke
wijze de zgn. „ruimte", die men toenmaals in beginsel wel aanwezig achtte,
aan de verschillende factoren, welke zowel in de overheids- als in de par-
ticuliere sector bij het economisch proces een rol spelen, moet worden
toegewezen.
Een eigenaardige en snelle omslag in de beoordeling der situatie. Ruimte
begin 1956, beperking eind 1956. „Het kan verkeren" zou Brero zeggen.
De vraag is: Heeft men dit niet zien aankomen? Eigenaardiger nog is
het feit, dat de Vereniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek zelfs
in haar laatste wetenschappelijke vergadering, december 1956, toen de
rooskleurig geoordeelde situatie van maart 1956 er reeds niet meer was,
nog preadviezen academisch heeft behandeld, die dat ruimterapport ten
grondslag hadden. Laat ons realist zijn. Hier en nu bestaat de noodzake-
lijkheid om tot inperking der bestedingen te komen.
In de brochure „Middelen en Bestedingen", uitgegeven door het Ver-