14 februari 1957. 48 de produktie-mogelijkheden en de kosten zowel voor binnen- als buiten- land. Daar kan dus inderdaad een gevaar in schuilen, maar spreker ge- looft toch dat de tegenwoordige beheersing die zaak wel heeft afgeremd. In 1926 is er reeds door de toenmalige partijgenoot van de heer van Brug- gen, prof. Lieftinck, op gewezen, dat het toch eigenlijk wel gewenst zou zijn, wanneer de overheid de conjunctuurgolven zou afremmen. Hij heeft toen al als middel aangewezen dat men in tijden van hoogconjunctuur de bestedingen moest afremmen en in tijden van laagconjunctuur de bestedin- gen moest opvoeren. Het ligt volkomen in de lijn van de gebeurlijkheden, dat men deze gedragslijn volgt. Daaruit zou weer blijken, dat we op het ogenblik nog steeds in de toestand van full employment, in de toestand van grote welvaart verkeren. Daten we dat niet voor ongezegd houden. Daarmede ontzenuwt spreker tevens alle mogelijke bezwaren die van andere zijden tegen wat spreker gezegd heeft, naar voren zijn gebracht. Er is een grotere welvaart en er is nu ook bereidheid om die grotere wel- vaart te delen. Wie anders mocht menen dan spreker gezegd heeft, kan niet horen of kan niet lezen. Een crisis kan het gevolg zijn van overpro- duktie of van onderconsumptie. En nu hebben we hier het merkwaardige van het samengaan van twee tegenovergestelde factoren. Hier hebben we de mogelijkheid dat er een overproduktie zou gaan ontstaan door over- investering en we hebben zeer zeker hier en daar de verschijnselen van overconsumptie. Het feit dat er, om nu maar één ding te noemen, zo schrikbarend veel televisieapparaten worden verkocht, is daar wel een van de uitingen van. Voor het overige is spreker het met de heer van Bruggen eens dat de bestedingsbeperking niet tot pessimisme aanleiding behoeft te geven, maar spreker is het niet met diens conclusie eens dat de bestedingsbeperking wel eens niet van korte duur zou kunnen blijken te zijn. Dat kan alleen het geval zijn indien op enigerlei wijze een alge- mene wereldcrisis, die natuurlijk niet voorzien kan worden, zou ontstaan. De spanningen die in de wereld zijn, maken het niet waarschijnlijk dat die algemene wereldcrisis ontstaat. Alleen een algemene crisis zou er de oorzaak van kunnen zijn dat de welvaart teruggaat en dat de bestedings- beperking, die alleen maar in de monetaire sector ligt, niet van korte duur zou zijn. Remmen we de investeringen in produktiemiddelen voor geruime tijd af, dan moeten we er op bedacht zijn, dat we de welvaart ook afremmen. Grote maar dan ook efficiente produktie blijft voor onze economie van de grootste betekenis. De heer van Bruggen gaat op eigen houtje ook aan het cijferen en hakt daarbij de overheidsbeperkingen en de particuliere beperkingen in twee stukken. Hij is van mening, dat men toch wat moet blijven inves- teren. Z.i. moet het hele bedrag, dat van de gemeenten geëist wordt om in te perken, niet op het investeringsniveau liggen maar ook op het niveau van de consumptiebeperking. Eenzelfde indeling maakt hij ook voor de industrie en voor de particuliere sector. In principe heeft de heer van Bruggen daarin gelijk, maar het zal vooral voor de lagere publiekrechte- lijke lichamen en in het bijzonder mede ook in de particuliere sector, heel erg moeilijk zijn om de consumptie dusdanig te beperken als men dat zou willen. Bij de overheid is het altijd nog zo geweest, dat zij niet de nering naar de tering, maar de tering naar de nering zet. Het is daarom heel erg moeilijk om de bestedingen die de overheid in de consumptieve sfeer doet, af te remmen, omdat er zoveel maatregelen en dingen zijn, die in het belang van de burgerij niet kunnen worden afgeremd, zodat ze con- sumptief noodzakelijk blijven. Spreker zag de tijdelijkheid van de investeringsbeperking eigenlijk op tweeëerlei plaats, nl. omdat de investeringsbeperking in de monetaire sfeer ligt en omdat in het vooruitzicht is gesteld dat er iets met het gemeente- fonds gaat gebeuren, waardoor de gemeenten o.a. eigen belastinggebied

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1957 | | pagina 37