14 februari 1957.
50
kan. De mildere invloed die op zijn uitspraken van de heer Disselkoen
uitging, is helaas blijkbaar verdwenen.
Wat de straatbelasting betreft, heeft spreker verleden jaar precies het-
zelfde beweerd als nu. Spreker heeft gezegd, dat de verhoging van deze
belasting per kop van de mensen die het treft, maar weinig betekent.
Maar ook heeft spreker gezegd, dat het psychologisch onjuist is om in
een tijd waarin het niet nodig is, één categorie van de bevolking speciaal
te belasten. Dat is een categorie van de bevolking die de heer Reijnders
en de zijnen wil treffen. Daar gaat het om. Of het biliijk is of niet, Bar-
bertje moet hangen. De heer Reijnders wil niets aan de tarieven veran-
deren omdat het niet noodzakelijk is, maar kan hij de huizenbezitters
raken dan laat hij het niet. Hij zit hier niet voor het algemeen belang, zo-
als dat hoort, maar alleen om huizenbezitters en dergelijke mensen te
raken en dat is fout. Spreker geeft toe dat de huizenbezitters door zo'n
kleine belastingverhoging niet worden gekraakt, maar de huizenbezitters
zijn heus niet meer de huisjesmelkers van vroeger. Ook zij hebben het
moeilijk en moeten zien rond te komen. Hoewel de huizenbezitters het in
deze gemeente een tikje beter hebben dan elders, behoeft dit nog geen
aanleiding te vormen om hen extra te belasten. Spreker is er dan ook
verheugd over dat burgemeester en wethouders hun voorstel tot verhoging
van de straatbelasting hebben ingetrokken.
Als spreker er toe overgaat om de opmerkingen van de voorzitter te
beantwoorden, dan moet hij in de eerste plaats zeggen dat hij gaarne op-
bouwende kritiek wil leveren. A1 (Je tijd dat spreker lid van deze raad is,
heeft het niet anders in zijn bedoeling gelegen. Spreker durft dat eigen-
lijk toch wel te zeggen van alle leden van de raad. Wanneer de raads-
leden dus kritiek menen te moeten leveren, dan is dat, omdat zij menen
dat er iets niet recht zit. Spreker wil de woningverdeel-geschiedenis nu
eens heel openlijk bespreken. De heer Reijnders is bij spreker geweest om
te vragen of spreker nu niet iets over de woning-commissie en de ambte-
naren moest zeggen. Dat strekt hem tot eer. A1 scheldt spreker hem wel
eens een keer uit dan neemt dat niet weg, dat hij toch wel goede maatjes
met hem kan zijn. Spreker meent in dit stadium van de zaak te moeten
zeggen, dat het niet in de bedoeling van een der raadsleden heeft gelegen
om de eer van de ambtenaren te raken, dat het niet in de bedoeling heeft
gelegen om kritiek op de commissie uit te oefenen of de eerlijkheid, de
integriteit van de commissie, de ambtenaren of het college aan te tasten.
Wanneer men dat mocht menen, dan kan het alleen maar komen doordat
hier en daar wat felle woorden zijn gebezigd, die men in de hitte van het
debat wel eens een keer gebruikt. Die indruk moet spreker wegnemen.
Het enige wat de betreffende leden menen te constateren en daar blijft
spreker aan vasthouden, is, dat er hier en daar misschien wel eens een
ongelukkige beslissing, een minder taktisch woord kan zijn gevallen en
dat men sommige mensen voor het hoofd heeft gestoten. Dat is inderdaad
wél gebeurd en het zou nu zo verheugend geweest zijn indien in de ver-
trouwelijke nota daar nu eens blijk van was gegeven. S'preker meent dat
het beslist niet verstandig is om deze nota publiek te maken én om de
betrokken mensen én om de betrokken ambtenaren. Daarom zou spreker
zeggen, laat publicatie van deze nota, die alleen maar een gevolg is ge-
weest van een intem relletje tussen de gemeenteraadsleden, achterwege.
De hele gemeenteraad staat nog steeds achter de motie die inzake deze
kwestie is aanvaard. Het college en de ambtenaren treft in deze zaak
geen blaam, maar enige erkenning dat men ook fouten kan maken en
dat men hier en daar misschien wel wat te formeel is geweest, was toch
wel op zijn plaats geweest. Het is niet nodig dat daarover nu een open-
baar debat wordt uitgelokt, want dan moeten de raadsleden, die nu door
het vertrouwelijk karakter van de nota geen gelegenheid hebben gehad