14 februari 1957.
62
De Voorzitter: Dan maakt hij het goed.
De heer Scheer zegt, dat, wanneer hij genoegdoening kan verschaffen
door te zeggen dat hij dat woord beter voor zich had kunnen houden,
dan wil hij dat doen. Maar het woord is in de gemeente gesproken en dat
kan hij niet ongedaan maken.
Spreker heeft in eerste aanleg met opzet het woord huisvesting ge-
bezigd omdat hij toen nog niet voldoende georiënteerd was in deze
materie. Later heeft spreker gemerkt, dat de zaak administratief ge-
sproken goed ligt. De ambtenaren bereiden de zaak voor, de commissie
adviseert en burgemeester en wethouders beslissen. Waar spreker door
de voorzitter uiteengezet is hoe die zaken lagen, blijft er dus maar één
ding over n.l. dat spreker bezwaren had tegen het beleid van het college.
Dat impliceert echter terstond, dat spreker geen enkel bezwaar kan heb-
ben gehad tegen het werk van de ambtenaren die met de verdeling der
woonruimte belast zijn. Bij deze uiteenzetting wil spreker het voor dit
moment laten.
De heer Mr. Dr. van Bruggen merkt op, dat er een algemene regel is
die zegt: „Le ministêre publique ne ment pas", „Het openbaar ministerie
liegt niet". Spreker wil hiermede zeggen dat het gemeentebestuur van
Heemstede niet liegt. Wanneer het gemeentebestuur tegenover de raad
een zaak uiteenzet, dan moet men aannemen dat die uiteenzetting objec-
tief is. Dat dit hier ook het geval is geweest blijkt wel hieruit, dat er
een aantal pimten bij zijn die spreker niet al te sterk beantwoord vindt.
Dat is op zichzelf niet zo erg. Want dat men achteraf een ander oordeel
over een zaak heeft dan wanneer men vöôr de beslissing staat, is spreker
herhaalde malen overkomen. Wanneer spreker het rapport objectief be-
oordeelt en spreker heeft het rapport 2 of 3 keer rustig gelezen
dan heeft hij de absolute overtuiging, dat, wat in het algemeen over het
beleid inzake de woningtoewijzing gezegd is, niet juist is. Als spreker als
rechter een oordeel zou moeten vellen dan zou hij tot vrijspraak van het
college, de commissie en de ambtenaren concluderen.
De Voorzitter onderschrijft ten volle de mening van de heer van Brug-
gen dat, als door het college een rapport wordt samengesteld, de daarin
verwerkte gegevens en feiten juist zijn. Op z'n zachtst uitgedrukt komt
het spreker onbegrijpelijk voor, dat de heer Scheer aan de juistheid van
het rapport nog twijfelt. Het lijkt spreker nu maar het beste over deze
kwestie niet meer te spreken.
De heer Zegwaart herinnert de voorzitter er aan, dat uit het antwoord
van burgemeester en wethouders op punt 6 van het rapport kan worden
afgeleid dat er een insinuatie van zijn zijde zou zijn gedaan.
De Voorzi'tter antwoordt, dat in het antwoord niet bedoeld is dat de
heer Zegwaart een insinuatie heeft geuit, maar dat dit is gedaan door
degene die de heer Zegwaart de klacht heeft doorgegeven.
De Voorzitter stelt thans aan de orde de behandeling van het algemeen
verslag van het in de vergaderingen der afdelingen van de raad ver-
handelde.
Spreker wijst er op, dat alleen de onderwerpen die in het verslag zijn
vermeld, ter sprake kunnen worden gebracht. De onderwerpen die bij
de algemene beschouwingen ter sprake zijn gebracht en door burgemees-
ter en wethouders zijn beantwoord, verzoekt spreker niet opnieuw in be-
spreking te brengen.
Punt 5. Algemene opmerkingen.
De heer Scheer wil aan de bestaande subsidies niet tornen, maar nieuwe
subsidies ziet hij voorlopig liever niet toegekend.