73
14 februari 1957.
weest aan een kleuterinrichting: waarvan, nadat hij in dienst van een
andere instelling zou komen en daarvoor gekeurd werd, bleek dat deze
persoon reeds maanden geïnfecteerd rondliep. Omdat spreker dit' een groot
gevaar achtte, heeft hij geprobeerd die kleuterinstelling daarvan op dis-
crete wijze in kennis te stellen. Indien echter deze persoon bij een alge-
mene doorlichting was opgekomen, dan was dat geval naar voren geko-
men. Met klem vraagt spreker aan het college om nog eens te bekijken
of ook hier niet tot algehele doorlichting kan worden overgegaan.
De heer van Houten, wethouder, zegt, dat uit het overzicht van de
doorlichting in Bloemendaal blijkt, dat 28 van de opgeroepenen ver-
klaarde kort te voren in beroep of bedrijf te zijn doorgelicht. Het per-
centage personen dat geweigerd heeft om te komen blijft dus onaangetast.
®Pre^er blijft er bij, dat een doorlichting slecht een momentopname
îs. Spreker is niet tegen doorlichting maar er zijn andere middelen die
op dit gebied effectiever werken. Zo wordt van medische zijde er op
gewezen dat het nuttig zou zijn dat zij die langdurig hoesten, worden
doorgelicht. Een momentopname, die zeer onvolledig is. zegt spreker
mets. Als men de bevolkingsdoorlichting om de 2 jaar zou doen plaats
hebben, dan valt te vrezen dat de mensen zullen zeggen dat zij 2 jaar
geleden reeds zijn doorgelicht en dat zij niets mankeren.
De Voorzitter wijst er op, dat de voorganger van de heer van Houten
altijd het gericht onderzoek heeft voorgestaan en wel van die personen
(gemeentepersoneel, onderwijzers, jeugdleiders) die het meest met men-
sen m aanraking komen. Het college ziet het belang van een doorlichting
van de gehele bevolking thans nog niet in, mede omdat het percentage
wegblijvers m andere gemeenten varieert van 15 tot 20, terwijl dat juist
degenen zijn waarvan doorlichting gewenst is. Het voorbeeld van de
heer Zegwaart n.l. van de onderwijzeres bij de kleuterinstelling, werkt
contrario, omdat dit staaft wat burgemeester en wethouders in hun ant-
woord op punt 14 aanvoeren.
De heer Keijnders merkt op, dat het voorbeeld door de heer Zegwaart
gegeven, betrekking had op een onderwijzer bij het lager onderwijs. De
leerkracht was bij onderzoek goed bevonden en een poosje daarna was hij
een zodanige tbc-patiënt, dat het nodig was hem van school te nemen.
Spreker gelooft dat nog steeds het standpunt van het college n 1 een °-e-
regeld gericht onderzoek, het meest doelmatig is.
De heer Mr. Dr. van Bruggen zou toch wel willen dat de voorzitter op
een of andere manier de mening van de raad peilde. Als die peiling naar
spreker hoopt, in positieve zin zou uitvallen, dan kan de zaak nog eens
rustig in de commissie voor de volksgezondheid worden bekeken.
De heer Zegwaart meent, dat de heer van Bruggen nu overgaat van
dringen naar dwingen. Zolang hij alleen maar drong heeft spreker hem
gesteund, maar spreker wü het hierbij laten. Dit debat zal voor het col-
lege toch wel aanleiding zijn om dêze zaak opnieuw emstig te bekijken.
De Voorzitter gaat hiermede akkoord.
Punt 15. Toezicht op rusthuizen.
Mevr. van der Meulen zou, nu op haar vragen of het niet mogelijk is
een verordening in het leven te roepen waarbij voorschriften worden ge-
geven omtrent het minimum aan sanitair wat in particuliere rusthuizen
aanwezig moet zijn en voorschriften te geven omtrent het minimum aan
ruimte waarover elke verpleegde in slaap- en dagverblijf moet kunnen
beschikken, door burgemeester en wethouders bevestigend beantwoord is,
gaame zien, dat burgemeester en wethouders op zeer korte termijn tot