32
2e Afd.
21 maart 1957.
UITKERINGS- EN PENSIOENVERORDENING WETHOUDERS.
De Raad der gemeente Heemstede;
Gezien het voorstel van de burgemeester;
Gelet op de wet van 1 augustus 1956, Stbl. no. 455, houdende nadere
regeling tot het toekennen van een uitkering en een pensioen aan ge-
wezen ministers, staatssecretarissen, leden van Gedeputeerde Staten ener
provincie en wethouders ener gemeente, zomede van een pensioen aan hun
weduwen en wezen;
BESLUIT:
vast te stellen de volgende verordening betreffende het toekennen van een
uitkering en van een pensioen aan gewezen wethouders der gemeente
Heemstede, zomede van een pensioen aan hun weduwen en wezen.
Paragraaf I. De uitkering.
Aitikel 1.
Aan hem, die ophoudt wethouder der gemeente te zijn, wordt, tenzij
hij zonder onderbreking weder als zodanig optreedt, met ingang van de
dag volgende op die van aftreding, voor zover hij alsdan niet de leeftijd
van 65 jaren heeft bereikt, ten laste van de gemeente een uitkering ver-
leend op de voet van het bepaalde in de volgende artikelen.
Artikel 2.
1. De uitkering wordt toegekend voor een periode, gelijk aan het tijdvak,
waarin belanghebbende laatstelijk zonder wezenlijke onderbreking wet-
houder is geweest, doch tenminste voor de duur van twee jaren en
ten hoogste voor de duur van zes jaren.
2. In geval van tussentijds vervallen van de uitkering krachtens artikel
6, tweede lid, wordt de volgende uitkering toegekend tenminste tot
het tijdstip, waarop eerstgenoemde uitkering, indien zij niet was ver-
vallen, zou zijn geëindigd.
3. In bijzondere gevallen kan de uitkering worden voortgezet voor een,
met inachtneming van het bepaalde in artikel 6, vast te stellen ter-
mijn, welke op dezelfde wijze kan worden verlengd.
Artikel 3.
De uitkering bedraagt gedurende het eerste jaar 80 ten honderd, ge-
durende het tweede jaar 65 ten honderd, en vervolgens 50 ten honderd
van de voor het ambt vastgestelde wedde, waaronder begrepen de toe-
lagen, welke in de pensioengrondslag zouden zijn opgenomen, indien de
wethouder als zodanig ambtenaar was geweest in de zin van de Pensioen-
wet 1922, Stbl. 240.
Artikel 4.
Indien de gewezen wethouder inkomsten gaat genieten uit of in ver-
band met arbeid of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag, waarop
hij heeft opgehouden wethouder te zijn, wordt de uitkering met het bedrag
dier inkomsten verminderd.
Artikel 5.
De uitkering eindigt met de dag van overlijden van de gewezen wet-
houder. In dat geval wordt aan de weduwe een bedrag uitgekeerd, gelijk-
staande met de uitkering, welke de overledene laatstelijk genoot, over
een tijdvak van zes weken.